12 februari 2016
De VCP vindt een flexibele AOW-leeftijd en een deeltijd-AOW gewenst, omdat het meer maatwerk mogelijk maakt en tegemoetkomt aan de gewenste keuzevrijheid ten aanzien van de wenselijke pensioeningangsdatum van mensen. Deze keuzevrijheid kan maatschappelijke opbrengsten met zich meebrengen. Onderzoek is er al voldoende gedaan, het moet nu gewoon mogelijk worden gemaakt.
Net als de ouderenorganisatie ANBO nu pleitte de VCP in 2013 al samen met FNV en CNV in een brief aan de Tweede Kamer voor een flexibelere invulling van de AOW. In het recente verleden zijn twee wetsvoorstellen aanhangig geweest in de Tweede Kamer die een flexibele AOW beoogden, maar die zijn gestrand. Keer op keer worden voorstellen voor een flexibele AOW door staatsecretaris Klijnsma naar de prullenbak verwezen omdat anders een deel van de besparing van de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd zou weglekken en het niet ten goede komt aan de arbeidsparticipatie. Niet de wensen van het individu ten aanzien van zijn/haar uittreedleeftijd staan dus voorop, maar de opbrengsten van de generieke verhoging van de AOW-leeftijd.
Het argument dat het de arbeidsparticipatie en de werkgelegenheid zou verminderen spreekt de VCP tegen. De welvaartseffecten zijn wellicht beperkt, maar wel aanwezig, zo blijkt uit eerdere onderzoeken. Nu staat juist een groot deel van deze groep langs de kant net als een grote groep jongeren. Een flexibele AOW kan voor deze beide groepen die langs de kant staan, op korte termijn een uitkomst bieden. Wel vindt de VCP dat het eerder laten ingaan van de AOW alleen mogelijk moet zijn voor mensen met een voldoende structureel inkomen. Bovendien dienen de percentages van het naar voren halen (verlagen) en het naar achteren schuiven (verhogen) van de AOW gelijk te zijn. Dit was ten tijde van het Pensioenakkoord al uitgewerkt in een variant van de flexibele AOW zoals destijds voorgesteld door sociale partners.