11 juni 2009
Inhoud:
• AOW-notitie van kabinet
• Nieuwe of oude kantonrechtersformule
• Omscholingssubsidie
• Subsidie EVCW
• Overleg Stichting van de Arbeid met De Nederlandsche Bank over pensioenen
• Donner wil brede aanpak pensioenproblematiek
• Erna Heerschop verlaat De Unie/MHP
Op 5 juni jl. heeft het kabinet een notitie uitgebracht met een nadere analyse van de verhoging van de AOW-leeftijd. Belangrijkste redenen van het kabinet om voor een verhoging van de AOW-leeftijd te kiezen, zijn de houdbaarheid van de overheidsfinanciën met het oog op de vergrijzing en de verhoging van de arbeidsparticipatie. Het kabinet beschrijft in de notitie een aantal varianten om de AOW-leeftijd te verhogen, zoals verhoging van de vaste pensioenleeftijd (van 65 naar 67 jaar), een flexibele pensioenleeftijd (gekoppeld aan arbeidsverleden of zwaarte van beroepen) en flexibilisering rondom een vaste (verhoogde) pensioenleeftijd. Hoewel het kabinet geen definitieve keuze maakt, lijkt de voorkeur van het kabinet vooral uit te gaan naar de laatste variant. In ieder geval kiest het kabinet voor een verhoging van de AOW-leeftijd van 65 naar 67 jaar.
Ook maakt het kabinet geen definitieve keuze in de verschillende overgangsvarianten. Wel worden er twee verder uitgeschreven. De eerste variant betreft de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd. De eerste drie jaar blijft de AOW-leeftijd 65 jaar, dan wordt de leeftijd gedurende drie kalenderjaren met één maand verhoogd, dan vijf jaar met twee maanden en daarna met drie maanden. Het effect is dan dat iedereen van 50 jaar en jonger te maken krijgt met een AOW-leeftijd van 67 jaar. De andere overgangsvariant betreft de zware beroepen. Het kabinet constateert dat wat een zwaar beroep is, niet objectief is vast te stellen. Daarom wil het kabinet dat vraagstuk overlaten aan de sociale partners. Gedurende tien jaar zouden dan zware beroepen worden uitgezonderd voor werknemers, die veertig jaar een zwaar beroep hebben uitgeoefend. Voorwaarde is wel dat sociale partners ervoor gaan zorgen dat niemand meer gedurende een hele carrière in een zwaar beroep blijft zitten. Bijvoorbeeld door een wederzijdse scholingsplicht.
De SER is in de gelegenheid gesteld om voor 1 oktober 2009 met een alternatief te komen voor de AOW-leeftijdsverhoging, dat eenzelfde bijdrage moet leveren aan de overheidsfinanciën. Inmiddels zijn de besprekingen hierover binnen een commissie van de SER van start gegaan. Duidelijk is dat de adviesaanvraag aan de SER een lastig dilemma met zich meebrengt. Of men gaat akkoord met een ophoging van de AOW-leeftijd of er moeten andere, lastige bezuinigingen worden voorgesteld aan het kabinet. Voor de MHP speelt daarbij nog eens extra dat de rekening van veel van de bezuinigingsvoorstellen vooral op de middengroepen en de hoger opgeleiden zullen worden afgewenteld onder het mom van ‘de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen’. Het wordt dus kiezen uit ‘twee kwaden’.
Nieuwe of oude kantonrechtersformule
Kortgeleden heeft de kantonrechter te Den Haag een oordeel moeten vellen over de vraag welke kantonrechtersformule geldt. De oude formule, dat wil zeggen de formule die vóór 1 januari 2009 werd toegepast of de nieuwe formule, die sinds 1 januari 2009 wordt gehanteerd. De statistieken leren dat de nieuwe formule gemiddeld een 30% lagere ontbindingsvergoeding oplevert en dat is een fors verschil, zeker in het huidige, slechte economische klimaat.
In de zaak waarover de rechter in Den Haag moest oordelen, lag de oorzaak van het conflict tussen werkgever en werknemer in september 2008. Onderhandelingen over een minnelijke regeling werden door de advocaat van de werkgever ruim gerekt tot na 1 januari 2009. Toen partijen er niet uitkwamen, diende de werkgever een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in, ruim na 1 januari 2009.
Bij de beoordeling van de vraag welke vergoeding aan een werknemer toekomt, is de rechter gebonden aan het algemeen geformuleerde art 3:12 van het B.W. Dat wetsartikel schrijft de rechter voor dat bij de vaststelling van wat redelijk en billijk is, rekening moet worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken.
Opvallend is dat in de sociale plannen die werkgevers en werknemers hebben gesloten na
1 januari 2009, in vrijwel alle gevallen de oude kantonrechtersformule wordt toegepast bij de berekening van de ontslagvergoeding. De rechtsopvattingen die in de praktijk worden gehanteerd, zijn dus dat de oude formule moet worden toegepast. Werkgevers en werknemers zijn de keyplayers in het arbeidsrecht en hun visie zou dan ook leidend moeten zijn in individuele gevallen waarin geen sociaal plan geldt, was het betoog namens de werknemer.
De rechter was het daarmee niet eens. Hij volgde alleen het overgangsrecht dat de kantonrechters onderling hebben afgesproken. Wordt een zaak na 1 januari 2009 voorgelegd aan de rechter, dan past de rechter de nieuwe formule toe.
De MHP had en heeft moeite met de nieuwe kantonrechtersformule. Niet alleen vanwege het economische klimaat maar ook omdat de kantonrechters te gemakkelijk hebben gezegd dat de arbeidsmarktpositie van jongeren, die relatief het hardst worden getroffen door de nieuwe formule, goed is. De redelijkheid en billijkheid en de actuele opvattingen van werkgevers en werknemers zouden moeten betekenen dat de oude kantonrechtersformule in alle ontbindingszaken in ere wordt hersteld. Als het aan het kabinet ligt, wordt binnenkort bovendien de kantonrechtersformule gemaximeerd op een jaarsalaris als een werknemer meer verdient dan € 75.000. Binnenkort zal de Tweede Kamer zich buigen over dit wetsvoorstel. Zoals bekend, is de MHP de enige partij die dit voorstel in het Najaarsoverleg van 2008 heeft afgewezen.
Werkgevers die een elders met ontslag bedreigde werknemer aannemen, kunnen hiervoor een omscholingssubsidie (scholingsbonus) krijgen van maximaal € 2.500 op voorwaarde dat het bedrijf of de instelling er zelf minimaal hetzelfde bedrag bijlegt. Voor de jaren 2009 en 2010 heeft het kabinet hiervoor € 72 miljoen beschikbaar gesteld. De regeling gaat gelden voor zowel de publieke als de marktsector. De werkgever hoeft niet noodzakelijk in een andere sector actief te zijn. Het mag dus naast intersectorale scholing ook intrasectorale scholing betreffen. Als een werknemer werkloos is, geldt deze regeling niet. In dat geval is de werknemer aangewezen op de reïntegratie-faciliteiten van het UWV-CWI.
De hoogte van het subsidiebedrag is mede afhankelijk van de vraag of de werkgever is aangesloten bij een O&O-fonds. Er doen zich hierbij drie situaties voor:
• er is geen O&O-fonds: de werkgever kan maximaal € 2.500 ontvangen, mits deze zelf 50% van de kosten betaalt;
• er is wel een O&O-fonds, maar dit draagt geen 50% van de omscholingskosten bij: de werkgever krijgt maximaal 35% van de kosten vergoed (€ 1.750);
• er is een O&O-fonds en dit draagt 50% van de omscholingskosten bij: de werkgever krijgt maximaal 50% van de kosten vergoed (€ 2.500).
Het is de bedoeling dat deze regeling op 1 juli 2009 van kracht wordt.
De MHP is positief over het feit dat het kabinet een omscholingssubsidie instelt, maar heeft wel een aantal kanttekeningen gemaakt bij de exacte vormgeving. Zo is de MHP van mening dat de vraag of het O&O-fonds wel of niet bijdraagt, irrelevant zou moeten zijn voor de hoogte van het maximale subsidiebedrag. Ook zou de regeling – al dan niet via het UWV – mogelijk moeten worden gemaakt voor werknemers, die werkloos zijn.
Tegelijkertijd met de regeling voor de omscholingssubsidie is het kabinet van plan een subsidieregeling in te stellen voor de ontwikkeling van EVC’s (ervaringscertificaten òf erkenning van verworven competenties) en EVP’s (ervaringsprofielen). Deze leggen de bestaande competenties van werknemers vast, die niet beschikken over een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. Net zoals bij de omscholingssubsidie moet het gaan om werknemers die met werkloosheid worden bedreigd en (nog) niet werkloos zijn. Een sociaal plan vormt hiervoor de basis. In geval van werkloosheid zijn de werknemers aangewezen op het UWV-CWI. De gedachte achter de regeling is dat met EVC’s en eventueel aanvullende scholing werknemers meer kans op de arbeidsmarkt maken. Voor de regeling is een bedrag van € 57 miljoen beschikbaar. In beginsel moet de (oude) werkgever 50% van de kosten bijdragen, maar er kunnen nadere afspraken met het UWV worden gemaakt zodat het UWV een groter deel voor zijn rekening neemt. Voor werkgevers met minder dan 25 werknemers betaalt het UWV altijd de volledige kosten. Voor de EVC wordt uitgegaan van een maximumprijs van € 1.300, voor een EVP € 650.
De MHP is met het kabinet van mening dat een EVC een objectieve manier kan zijn om de opgedane ervaring (naast scholing) te vertalen in competenties en juicht de regeling daarom toe. Wel pleit de MHP ervoor om deze regeling niet alleen te beperken tot werknemers die niet over een startkwalificatie beschikken, maar ook voor hoger opgeleiden open te stellen.
Een startkwalificatie is volgens de overheid het minimale onderwijsniveau dat nodig is om kans te maken op duurzaam werk. Een startkwalificatie is een havo of vwo-diploma of een mbo-diploma vanaf niveau 2. Een vmbo-diploma wordt dus niet gezien als een startkwalificatie.
Overleg Stichting van de Arbeid met De Nederlandsche Bank over pensioenen
De Werkgroep Pensioenen van de Stichting van de Arbeid (StvdA) heeft tweemaal per jaar overleg met de toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB) om de laatste ontwikkelingen in pensioenland te bespreken. Momenteel worden door de DNB 350 herstelplannen beoordeeld van fondsen, die eind 2008 een dekkingsgraad hadden van minder dan 105%. De fondsbesturen moeten daarin aangeven welke maatregelen zij nemen om binnen vijf jaar boven die 105% te komen. Volgens de StvdA gaat de DNB bij de beoordeling streng om met de rendements-veronderstellingen, die de fondsen in hun herstelplannen hebben meegenomen.
De dekkingsraden zitten overigens sinds begin maart weer in de lift door de gestegen beurskoersen. De gemiddelde dekkingsgraad van de pensioenfondsen nadert de 100%-grens.
Verder is aan de orde geweest de problematiek van de pensioenfondsen die hun pensioen-verplichtingen volledig hebben herverzekerd. De kredietwaardigheid van de verzekeraar, die onder druk staat door de economische crisis, is namelijk bepalend of deze zijn verplichtingen naar de deelnemers kan nakomen.
Donner wil brede aanpak pensioenproblematiek
Minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vraagt in een brief aan de Tweede Kamer aandacht voor enkele kwetsbare punten in ons stelsel van aanvullende pensioenen. Aanleiding zijn de effecten die de economische crisis en de aankomende vergrijzing hebben op de pensioenfondsen. Minister Donner wil een onderzoek naar het beleggingsbeleid en het risicobeheer van pensioenfondsen in de afgelopen jaren. De MHP is overigens van mening dat de minister hierbij te gemakkelijk voorbij gaat aan het langetermijnkarakter van pensioen-verplichtingen, waarbij uiteindelijk aandelen het meeste rendement opleveren.
Verder wil minister Donner samen met DNB en in overleg met de StvdA onderzoeken of het financieel toetsingskader, gezien de gevolgen van de financiële crisis, op een aantal elementen moet worden aangepast.
Ook wil minister Donner meer samenhang brengen in de huidige bestuurs- en medezeggenschapsstructuur van pensioenfondsen. Uit onderzoek van de SER blijkt dat de taken van sommige organen (deelnemersraad en verantwoordingsorgaan) elkaar overlappen en pensioenfondsen moeite hebben om voldoende gekwalificeerde personen te vinden. Na de zomer komt minister Donner met een voorstel na overleg met de pensioensector. Daarnaast wil hij kijken in hoeverre wettelijke aanpassingen nodig zijn met betrekking tot het toezicht op door pensioenfondsbesturen uitbestede taken, zoals het pensioen- en vermogensbeheer.
Kortom, het pensioenveld wordt geconfronteerd met een hele reeks van onderzoeken, die nog dit jaar zullen worden afgerond.
Erna Heerschop verlaat De Unie/MHP
Erna Heerschop zal vanaf 1 juli a.s. de MHP verlaten. Erna was de afgelopen tweeënhalf jaar door De Unie voor 50% gedetacheerd bij de MHP. Ze was vooral werkzaam op de beleidsterreinen van arbeidsomstandigheden en medezeggenschap en vertegenwoordigde de MHP extern op die gebieden. Per 1 juli zal Erna in dienst treden als arbeidsomstandighedencoördinator bij de brancheorganisatie Vereniging voor Bakkerij en Zoetwarenindustrie (VBZ). Wij zullen de prettige samenwerking met haar missen en wensen haar veel succes in haar nieuwe baan.