19 augustus 2011
Inhoud:
• Meerderheid MHP-leden naar verwachting achter Pensioenakkoord
• D66-voorstel tast ontslagbescherming werknemers ernstig aan
• MHP-zorgen over positie middengroepen bevestigd door SCP-rapport
• Wetsvoorstel verlofregelingen en aanpassing arbeidsduur
• Vakantiedagen uitbetalen bij overlijden
• Discussie werkkostenregeling
Meerderheid MHP-leden naar verwachting achter Pensioenakkoord
In de laatste bijeenkomst van het Algemeen Bestuur heeft een eerste inventarisatie plaatsgevonden van de achterbanraadpleging over het Pensioenakkoord. Dit heeft opgeleverd dat waarschijnlijk een meerderheid van de MHP-leden zich achter het Pensioenakkoord van 10 juni jl. zal scharen. Dit geldt zeker als een aantal punten uit het akkoord nog zullen worden verbeterd, zoals de risicodeling tussen werknemers en werkgevers, de verdeling van de baten en de lasten van pensioen tussen alle deelnemers en de concretisering van het arbeidsmarktbeleid. De middeninkomens mogen niet zwaarder getroffen worden door eventuele verdere uitwerkingen van het akkoord.
De formele besluitvorming binnen de MHP zal begin september in de Ledenraadvergadering plaatsvinden.
D66-voorstel tast ontslagbescherming werknemers ernstig aan
Het voorstel van D66 om de preventieve toets van een voorgenomen ontslag bij zowel het UWV als de kantonrechter af te schaffen, berooft werknemers van de mogelijkheid zich vooraf tegen ontslag te verzetten. “Dit is een grote ingreep in de individuele arbeidsverhouding en tast de rechten van werknemers bij ontslag ernstig aan”, aldus MHP-voorzitter Bob van der Wal.
In het D66-voorstel kunnen werknemers pas als zij al ontslagen zijn, proberen hun beklag te doen bij de rechter. Hun baan zijn ze dan echter al kwijt en de relatie met de werkgever is dan al vaak verstoord. De kans op herstel van de arbeidsrelatie is op dat moment vrijwel nihil.
De MHP wijst erop dat een wijziging van het ontslagrecht totaal overbodig is, omdat nu slechts 8% van de ontslagaanvragen leidt tot weigering van het UWV. Het huidige ontslagrecht kan dus moeilijk als ‘inflexibel’ worden betiteld.
Opvallend en teleurstellend is dat de werkgeversorganisatie VNO-NCW de plannen van D66 direct heeft omarmd. Dit wijkt af van de intenties van het door sociale partners moeizaam tot stand gekomen Pensioenakkoord, dat juist gericht is op positieve maatregelen ter verhoging van de arbeidsparticipatie.
De MHP ziet verder dat door een stapeling van maatregelen de positie van de werknemer fors wordt uitgehold. Er ligt namelijk ook nog een wetsvoorstel van het kabinet om de griffierechten te verhogen. Door dit wetsvoorstel kunnen voor de middengroepen de kosten voor de gang naar de rechter oplopen van gemiddeld 210 euro nu naar 1.500 euro in de toekomst. De weg naar een onafhankelijke rechter wordt hierdoor voor veel mensen onbetaalbaar.
“Samen met het voorstel van D66 zal dit ertoe leiden dat men zich veelal noodgedwongen bij het ontslag zal moeten neerleggen en dat een arbeidscontract nog weinig zekerheid zal bieden voor een werknemer”, aldus Van der Wal.
De MHP heeft haar visie op het wetsvoorstel inmiddels schriftelijk aan de D66-fractie van de Tweede Kamer doen toekomen.
MHP-zorgen over positie middengroepen bevestigd door SCP-rapport
Onlangs heeft het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) een rapport uitgebracht waaruit blijkt dat de middengroepen het minst profiteren van allerlei overheidsvoorzieningen. Het onderzoek heeft betrekking op de situatie in 2007 en is getiteld ‘Minder voor het midden: profijt van de overheid in 2007’. Volgens de MHP mogen de uitkomsten gen verrassing heten omdat de middengroepen stelselmatig het minst profiteren van overheidsvoorzieningen en opdraaien voor de rekening hiervan. Het is al decennia een bekend fenomeen dat financiële tegemoetkomingen en voorzieningen van de overheid vooral ten goede komen aan huishoudens met maximaal een modaal inkomen. Vervolgens wordt de rekening vooral neergelegd bij de inkomens vlak daarboven, de middengroepen. Toch is het volgens de MHP goed dat een onafhankelijk instituut als het SCP nog eens in beeld heeft gebracht welke inkomensgroepen vooral profijt hebben van allerlei overheidsvoorzieningen.
De MHP heeft al eerder aangegeven dat het niet voor niets is dat ongeveer 45 procent van de huishoudens in Nederland het gevoel heeft overal buiten te vallen en nergens voor in aanmerking te komen. “Sinds 2007 is dit effect niet minder geworden en de maatregelen die het kabinet Rutte nog in petto heeft, zal de positie van de middengroepen nog verder aantasten”, aldus MHP-bestuurder Eddy Haket.
Volgens de MHP zouden politieke partijen er goed aan doen het rapport aandachtig tot zich te nemen en er lering uit te trekken. Jarenlang hebben zij immers beloftes gedaan om de inkomenspositie van de middengroepen te verbeteren. In de praktijk komt hier echter weinig van terecht. De MHP zal daarom ook in de komende tijd eigen onderzoek blijven doen naar en aandacht besteden aan de positie van de middengroepen in relatie tot de totale inkomensverdeling. Daarbij speelt niet alleen het profijt van allerlei voorzieningen en regelingen met betrekking tot zorg, woningmarkt, onderwijs en sociale zekerheid een rol, zoals het SCP nu heeft onderzocht. Ook de financiering van die voorzieningen via centrale en lokale belastingen moet daarbij worden betrokken om een totaalbeeld te krijgen.
Het SCP-rapport is te downloaden via www.scp.nl.
Wetsvoorstel verlofregelingen en aanpassing arbeidsduur
Minister Kamp heeft na een langdurige discussie van bijna drie jaar een voorstel ingediend bij de Tweede Kamer om de ‘Wet arbeid en zorg’ (WAZO) en de ‘Wet aanpassing arbeidsduur’ (WAA) aan te passen. Het wetsvoorstel heeft de naam ‘Modernisering verlof en arbeidstijden’ meegekregen. Naar eigen zeggen beoogt het kabinet de combinatie van werk en de zorg voor kinderen of naasten te vereenvoudigen. Twee belangrijke onderdelen uit het wetsvoorstel betreffen een verdere flexibilisering van de WAA en het ouderschapsverlof.
In de WAA wordt de mogelijkheid om één keer in de twee jaar de arbeidsduur aan te passen verruimd naar één keer per jaar. Bij onvoorziene omstandigheden (bijvoorbeeld de zorg voor een zieke partner) kan de werknemer ook binnen het jaar een nieuw verzoek indienen.
De werknemer heeft momenteel wettelijk het recht op een ononderbroken ouderschapsverlof van 50% van de arbeidsduur per week (met in totaal het recht op 26 weken van de volledige arbeidsduur). De standaardregeling is dus opname gedurende een jaar van een halve werkweek. Wel mag het verlof wettelijk worden opgedeeld in ten hoogste zes perioden. Volgens het wetsvoorstel mag de werknemer voortaan elke gewenste vorm van opname van het ouderschapsverlof hanteren. De werkgever moet vervolgens elk verzoek, ongeacht de gevraagde periode of het opnamepatroon, beoordelen naar het criterium van eventueel aanwezige zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Momenteel is er de wettelijke voorwaarde dat een werknemer minimaal één jaar in dienst van de werkgever moet zijn. Deze eis komt te vervallen, zodat een werknemer direct bij indiensttreding dit verzoek kan indienen.
Ook worden voorstellen gedaan om de opname van pleeg- en adoptieverlof en het kort- en langdurend zorgverlof te flexibiliseren. Moeders waarvan de kinderen bij de geboorte langer in het ziekenhuis moeten verblijven, krijgen het recht op minimaal tien weken bevallingsverlof vanaf het moment dat het kind weer thuis is.
Volgens de MHP is dit één van de weinige wetsvoorstellen van dit kabinet die relatief gunstig zijn voor werknemers. Vraag is echter of de wijzigingen ver genoeg gaan. Bij de meeste vormen van verlof blijft de werkgever nog altijd het laatste woord houden en is de werknemer erg afhankelijk van de onderlinge verstandhouding. Door bezuinigingen in de zorg (meer beroep op mantelzorg) en de verhoging van de pensioenleeftijd is de verwachting dat er steeds een groter beroep zal worden gedaan op allerlei verlofregelingen. “Van de wetgever mag dan verwacht worden dat werknemers beter worden toegerust om ook daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de verschillende verlofvormen die de combinatie van werk en privé mogelijk moeten maken. Die regelingen zijn geen luxe maar een bittere noodzaak“, aldus MHP-bestuurder Haket.
Het wetsvoorstel is te downloaden via www.rijksoverheid.nl.
Vakantiedagen uitbetalen bij overlijden
Na het overlijden van een werknemer hebben diens erfgenamen recht op de uitbetaling van de niet opgenomen vakantiedagen. Dit blijkt uit een recente uitspraak van de kantonrechter in Heerenveen, die hiermee afwijkt van een eerdere uitspraak van de kantonrechter in Assen. In de betreffende zaak vorderde een weduwe de uitbetaling van de niet opgenomen vakantiedagen, die haar overleden echtgenoot tijdens zijn dienstbetrekking had opgebouwd. De werkgever wees deze vordering af, door aan te voeren dat het recht op vakantie een persoonsgebonden recht is, dat niet kan worden overgedragen aan een ander, en bij overlijden niet overgaat op de erfgenamen. Ook betoogde de werkgever dat het einde van de arbeidsovereenkomst door overlijden niet op één lijn kan worden gesteld met het einde van een arbeidsovereenkomst van rechtswege of vanwege een dringende reden. In die laatste gevallen kan de werknemer de niet-genoten vakantiedagen bij zijn volgende werkgever – of in de periode tussen twee banen – gebruiken om te ‘recupereren’. In dit kader verwees de werkgever naar een eerdere uitspraak van de kantonrechter in Assen, die in november 2009 oordeelde dat de aanspraak op niet genoten vakantiedagen niet kan overgaan op de erfgenamen van een werknemer.
De kantonrechter in Heerenveen was het hier echter niet mee eens. Volgens deze kantonrechter valt de ontstane loonvordering wegens niet genoten vakantiedagen in de nalatenschap van de werknemer. De aanspraak op de niet opgenomen vakantiedagen is daarmee van rechtswege overgegaan op de erfgename(n), in dit geval de weduwe van de overleden werknemer. Dat de vakantiedagen in dit geval niet werden gebruikt om te recupereren, doet hier volgens de kantonrechter niets aan af. De werkgever moest de niet opgenomen vakantiedagen dan ook alsnog uitbetalen aan de erfgename van de overleden werknemer.
De MHP juicht de uitspraak van de kantonrechter in Heerenveen toe. Vakantiedagen vertegenwoordigen een bepaalde loonwaarde. Een werkgever is ook verplicht de waarde van nog niet opgenomen vakantiedagen als voorziening op de balans te zetten. In feite betekent dit dat de werkgever nog een schuld open heeft staan aan de werknemer. Op het moment dat de werknemer overlijdt, acht de MHP het niet meer dan logisch dat dit openstaande bedrag aan de erfgenamen toekomt. De MHP is het dus volstrekt niet eens met het pleidooi van VNO-NCW en MKB-Nederland om een wettelijk verbod in te stellen voor het uitbetalen van vakantiedagen aan erfgenamen. Gelet op de tegenstrijdige uitspraken van de kanonrechters in Assen en Heerenveen is de MHP het wel met de werkgevers eens dat de wetgever meer helderheid kan verschaffen, maar dan wel de lijn van de kantonrechter uit Heerenveen volgend.
Discussie over werkkostenregeling
Via de aangesloten organisaties komen er signalen binnen dat sommige werkgevers in de besprekingen over de arbeidsvoorwaarden bepaalde vergoedingen aan werknemers niet meer willen vergoeden omdat ze ‘buiten de werkkostenregeling (WKR) vallen’, bijvoorbeeld in geval van een afgesproken vergoeding voor de vakbondscontributie.Sinds 1 januari 2011 is de WKR van toepassing. Door deze regeling kan, naast een aantal gerichte vrijstellingen, maximaal 1,4% van de totale loonsom van een bedrijf (de ‘vrije ruimte’) worden besteed aan onbelaste vergoedingen en verstrekkingen voor werknemers. Over het bedrag boven de vrije ruimte (en afgezien van de gerichte vrijstellingen) moet de werkgever loonbelasting betalen in de vorm van een (gebruteerde) eindheffing van 80%. Het is echter nog niet verplicht gebruik te maken van de WKR. Tot en met 2013 mag ieder jaar gekozen worden voor de WKR of voor de ‘oude’ regels voor vrije vergoedingen en verstrekkingen. Na 2013 geldt de WKR in beginsel voor alle werkgevers als de politiek op grond van een nog te initiëren evaluatie daartoe besluit.De MHP vindt de opstelling van sommige werkgevers verwerpelijk. Als blijkt dat de vergoedingen het maximum van 1,4% te boven gaat, hadden zij moeten kiezen voor de oude regeling in plaats van de WKR. “Nu proberen ze de rekening van een vereenvoudiging af te schuiven op de werknemers en eten daarmee van twee walletjes. Als ze liever kiezen voor de administratief eenvoudigere werkkostenregeling, zullen ze ook de gevolgen hiervan moeten accepteren en een eindheffing moeten betalen over de vergoedingen die 1,4% van de loonsom te boven gaan. Voor de arbeidsvoorwaarden geldt gewoon ‘afspraak is afspraak’, die de werkgevers moeten naleven”, aldus MHP-bestuurder Eddy Haket.