Menu

Stevige kritiek MHP op WW-plan VVD
De MHP heeft stevige kritiek op de plannen van de VVD om de uitkeringsduur van de WW te halveren. Deze kritiek uitte Ad Verhoeven onlangs tijdens een gesprek tussen een MHP-delegatie en een afvaardiging van VVD-kamerleden onder leiding van fractievoorzitter Mark Rutte.
In een eerste reactie had de vakcentrale zich al kritisch uitgelaten over het WW-plan van de liberalen, tijdens het gesprek deed Verhoeven het nog eens dunnetjes over. Naar zijn mening zijn er al ingrijpende maatregelen genomen op het vlak van de WW. Het is dan ook onjuist deze voorziening nog verder uit te kleden. Verhoeven wees in dit verband erop dat met ingang van 1 oktober a.s. de uitkeringsduur al wordt teruggebracht tot 39 maanden. Hij vroeg zich vervolgens onverplicht af waarom de VVD niet met een overgangsmaatregel is gekomen. Dit om te voorkomen dat bijvoorbeeld 55-plussers die onverhoopt op straat komen te staan, na een betrekkelijk korte tijd op de bijstand zijn aangewezen, omdat van werk naar werk-maatregelen in de praktijk nog niets terecht is gekomen, aldus Verhoeven.
Waardering toonde de MHP-voorzitter voor de VVD-standpunten over onder meer de AOW en de aftrekbaarheid van de hypotheekrente. Hij sprak zich verder uit voor een verantwoorde loonontwikkeling. “Dat is wat anders dan het stellen van een centrale looneis. De loonontwikkeling is in beginsel een zaak van de bonden. Daarbij zijn de ontwikkeling van de reële arbeidskosten en de arbeidsproductiviteit maatgevend.” Verhoeven liet er overigens geen onduidelijkheid over bestaan dat door leden stevig wordt geklaagd over de ontwikkeling van de koopkracht. “Feit is dat de bedrijven en de overheid er steeds beter voor komen te staan, terwijl de mensen er ‘armer’ op worden.” Dan denkt hij niet alleen aan werknemers in het particuliere bedrijfsleven, doch ook aan de uitkeringsgerechtigden, de werknemers in de zorgsector en die in de overheidssectoren. Het is daarom van groot belang hoe de aangekondigde lastenverlichting voor de burgers zal zijn, aldus Verhoeven.


MLT-advies SER
Een SER-commissie heeft een ontwerp-advies voor de middellange termijn opgesteld. Vanwege de vervroegde verkiezingen was de SER genoodzaakt dit advies vervroegd uit te brengen (bedoeling was aanvankelijk dit najaar). Daarom is in augustus intensief vergaderd en ‘onderhandeld’ over dit advies. Wel is een deel van de adviesaanvraag niet behandeld en dat betreft met name het ontslagstelsel. Dit vergt een langduriger traject, en het is nog maar de vraag of partijen hier binnen de SER over eens kunnen worden. Tevens bleken de meningen over de financiering(swijze) van een leerrechtensysteem uiteen te lopen. Daarom is besloten ook dit onderdeel in een vervolgadvies aan de orde te laten komen. Wat betreft het ontslagstelsel is de inzet van de MHP helder: aan de ontslagvergoeding moet niet worden getornd, omdat die voor veel mensen met een inkomen boven het maxdagloon noodzakelijk is om 70% van het laatstverdiende loon te kunnen bereiken en om de pensioenopbouw te kunnen voortzetten. Het is de bedoeling dat dit ontwerpadvies in de eerste week van oktober definitief wordt vastgesteld ten behoeve van de plenaire raadsvergadering van de SER.

Budgettair beleid komende kabinetsperiode
De SER bepleit driemaal € 4 miljard ‘intensiveringen’ in de komende kabinetsperiode:

  • € 4 miljard om een structureel begrotingsoverschot van 0,5% te hebben in 2004 (dit om de staatsschuld terug te dringen ten behoeve van het vergrijzingsvraagstuk);
  • € 4 miljard voor structuurversterking, vooral voor scholingsdoeleinden; en
  • € 4 miljard voor lastenverlichting voor werkgevers (de helft) en gezinnen (de helft) om de kosten

Aanpak vergrijzing
Uit diverse berekeningen blijkt dat we het structurele begrotingsoverschot op 2% bbp moeten zien te krijgen, om de kosten van vergrijzing te kunnen opvangen. De SER wil dit vooral bereiken via een hogere arbeidsparticipatie en het restant via het beheersen van vergrijzinggerelateerde uitgaven.

Arbeidsparticipatie
De SER ziet als belangrijkste speerpunt het vergroten van het draagvlak voor onze sociale voorzieningen door verhoging van de arbeidsparticipatie. De doelstelling is om de arbeidsparticipatie voor in ieder geval de helft te laten bijdragen aan het vergrijzingvraagstuk. Dit komt neer op een participatiegraad van ongeveer 80% in 2040. Eén van de instrumenten, waarin fors geïnvesteerd moet worden is scholing. De SER denkt daarbij aan een individueel leerrechtensysteem. Hierbij heeft iedereen het recht (in financiële zin) om tot een bepaald niveau een opleiding te volgen, ongeacht de leeftijd. Men kan dus ook op latere leeftijd besluiten alsnog een studie te volgen om hoger opgeleid te worden, of om tijdens het werkzame leven nog extra te scholen. De wijze waarop die individuele leerrechten gefinancierd moeten worden zal onderdeel uitmaken van het vervolgadvies later dit jaar (niet zozeer de vraag wie moeten bijdragen, maar meer op welke wijze één en ander vorm moet worden gegeven).

Terugdringen vergrijzingsgevoelige uitgaven
Het resterende gedeelte van de 2% moet volgens de SER worden gehaald uit de beheersing van de vergrijzingsgevoelige uitgaven. In dat kader bepleit de SER een nader debat over ons ziektekostenstelsel in de komende kabinetsperiode, waarbij het volgende vraagstuk centraal staat:

  • willen we een hoogwaardige gezondheidszorg, met daarbij behorende hogere premies (los van de vraag hoe die premies verdeeld moeten worden), of
  • willen we gelijke of lagere premies, waardoor scherpere keuzes moeten worden gemaakt ten aanzien van bijvoorbeeld het wettelijk pakket ?

De SER bepleit in meerderheid ieder geval twee wegen om alvast in de komende kabinetsperiode op te pakken: fiscalisering AOW en individualisering algemene heffingskorting.

Fiscalisering AOW
De SER herhaalt het standpunt uit het advies van vorig jaar, namelijk dat de fiscalisering van de AOW nu geleidelijk moet worden ingevoerd. De MHP blijft echter ook bij zijn standpunt, namelijk dat zij als enige binnen de SER fiscalisering van de AOW afwijst. Dit heeft meerdere redenen:

  • het principe van een onvoorwaardelijk basispensioen wordt onderuit gehaald, als mensen een deel van hun AOW weer in de vorm van premie moet terugbetalen, op het moment dat ze met pensioen zijn;
  • de huidige generatie gepensioneerden (en ook de mensen die al een belangrijk deel van hun pensioen hebben opgebouwd), kunnen het ontstane gat als gevolg van de fiscalisering, in het algemeen niet meer repareren (fiscalisering van de AOW leidt uiteindelijk tot een netto-achteruitgang van ruim 10% voor mensen die een aanvullend pensioen van ruim
    € 10.000 hebben);
  • jongere generaties (met een redelijke opleiding/baan), die eenzelfde netto-pensioen willen bereiken, zullen veel meer premie/geld moeten inleggen voor de oudedagsvoorziening, waardoor de huidige koopkracht ook voor die groepen fors wordt aangetast.
  • niet zozeer de oudedagsvoorziening, maar de ziektekosten en de teruglopende aardgasbaten vormen in financiële zin de grootste problemen in de toekomst. Doordat gepensioneerden in de toekomst gemiddeld een beter pensioen hebben opgebouwd, blijkt uit diverse berekeningen dat de hogere belastingopbrengsten hiervan de hogere uitgaven voor de AOW compenseren. Kortom, de totale oudedagsvoorziening blijft min of meer budgettair neutraal.

De MHP heeft al eerder bepleit in plaats van AOW-fiscalisering breder te kijken naar de belastinguitgaven, subsidies etc. dan het limitatieve lijstje dat het CPB en een ambtelijke studiegroep (de zogenaamde Studiegroep Begrotingsruimte) hebben doorgerekend, zoals accijns op sterke drank en tabak en de giftenaftrek.

Individualisering algemene heffingskorting
De SER stelt voor om de algemene heffingskorting te ‘individualiseren’. In gewoon Nederlands: de algemene heffingskorting die een niet verdienende partner (maandelijks) van de Belastingdienst ontvangt, moet worden afgeschaft. Een meerderheid van de SER wilde dit eigenlijk onvoorwaardelijk doen. MHP en CNV hebben zich hiertegen verzet, met het resultaat dat nu voor een geleidelijke individualisering wordt gepleit, met oog voor de koopkrachtconsequenties voor alleenverdieners en met name voor oudere generaties (waaronder de meeste alleenverdieners).

Sociale zekerheid
De SER pleit unaniem voor het met rust laten van de polisvoorwaarden van de sociale zekerheid. Dit is nodig om het vertrouwen van burgers weer terug te krijgen in langlopende arrangementen en om de sociale zekerheid niet verder om te vormen tot ‘sociale onzekerheid’. Deze passages zijn er met name op aandrang van de drie vakcentrales ingekomen.

Hypotheekrenteaftrek
Hoewel een meerderheid binnen de SER (m.u.v. werkgevers en MHP) eigenlijk van mening is dat de hypotheekrenteaftrek moet worden aangepakt, spreekt de SER unaniem uit dat de komende kabinetsperiode hier niet (verder) aan getornd mag worden. De SER stelt tevens dat de discussie een te beperkte invalshoek heeft, en daarom pleit de SER ervoor om in de komende kabinetsperiode een brede studie op te pakken over de woningmarkt (waaronder de hypotheekrenteaftrek, overdrachtsbelasting, huurtoeslag, eigen woningforfait, inkomenseffecten, positie van starters etc.).

AOW-leeftijd
De SER spreekt unaniem uit dat het komende kabinet ook niet aan de AOW-leeftijd moet komen. Alle energie moet in het traject tot 65 jaar worden gestopt en mensen moeten niet verplicht worden na 65 jaar door te werken. Wel kunnen werknemers ervoor kiezen na het bereiken van de 65-jarige leeftijd door te werken (bijvoorbeeld in deeltijd), maar dit blijft een vrijwillige keuze. Dit kan volgens de SER wel worden gefaciliteerd met positieve fiscale prikkels.

Arbeidskorting en lastenverlichting
Om de armoedeval te bestrijden aan de onderkant pleit de SER voor een arbeidskorting die zich concentreert aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Omdat werkgevers en MHP het hier niet mee eens waren, is hier een uitdrukkelijke voorwaarde gekoppeld, namelijk dat de marginale belastingtarieven en schijflengtes tegelijkertijd worden verlaagd, respectievelijk verlengd. Dit met het oog op de inkomensposities (en wig) van de middengroepen en hogere inkomens.
Tegelijkertijd pleit de SER er ook voor om werknemers via € 2 miljard lastenverlichting te compenseren voor oplopende ziektekostenpremies. Hierbij wordt opgemerkt dat de lagere inkomens al via de zorgtoeslag voor de oplopende nominale premie worden gecompenseerd. Met andere woorden, de € 2 miljard zal vooral bij de middengroepen en hogere inkomens terecht moeten komen, die nl. geen zorgtoeslag hebben.

Star-advies over AVV-beleid
Voor de zomer heeft minister De Geus de Stichting van de Arbeid om advies gevraagd over zijn voorstellen om het algemeen verbindend verklaren (avv-en) van CAO’s aan te passen. Nu is de beleidsregel nog dat de minister, ook al is er commentaar van de partijen bij de AVV-CAO, de dispensatie zonder verdere inhoudelijke toetsing verleent. Als gevolg van een aantal ontwikkelingen en uitspraken van de Raad van State ziet hij zich genoodzaakt deze beleidsregel aan te passen. In zijn voorstel wil hij slechts dispenseren als er specifieke bedrijfskenmerken zijn, die de dispensatie zouden rechtvaardigen.
In de StAr is vastgesteld dat een dergelijk criterium slechts materiele inhoud krijgt door de bepalingen in de te dispenseren CAO te toetsen. De StAr is hiervan geen voorstander omdat dat neerkomt op een ‘politieke’ beoordeling van de inhoud van de CAO. Daarom wordt in de discussie binnen de StAr overwogen om de minister tegemoet te komen langs een meer procedurele weg.
De StAr stelt voor bij de toetsing van een verzoek om dispensatie van algemeen verbindendverklaring van bepalingen van een CAO onderstaande procedure te volgen:

  1. Een verzoek om dispensatie wordt slechts in behandeling genomen, indien sprake is van gebondenheid aan een eigen rechtsgeldige CAO (cf. paragraaf 4.2 van het Toetsingskader).
    Tevens dient het verzoek om dispensatie gemotiveerd te zijn in het licht van het gestelde onder 6 van deze procedure.
  2. Indien de minister heeft vastgesteld dat partijen die om dispensatie hebben verzocht, gebonden zijn aan een eigen rechtsgeldige CAO, stelt de minister de partijen die om AVV hebben verzocht in de gelegenheid binnen een termijn van drie weken te reageren op het verzoek om dispensatie.
  3. De minister verleent in principe de verzochte dispensatie indien partijen die om AVV hebben verzocht tegen het verzoek om dispensatie geen bedenkingen hebben ingediend, dan wel niet binnen de gestelde termijn bedenkingen hebben ingediend.
  4. Indien wel bedenkingen worden ingediend tegen het verzoek om dispensatie, stelt de minister de partijen die om dispensatie hebben verzocht in de gelegenheid binnen een termijn van twee weken te reageren op deze bedenkingen.
  5. De minister stelt de StAr in de gelegenheid om aan de hand van een voorgenomen besluit binnen een termijn van twee weken haar visie kenbaar te maken op het verzoek om dispensatie, de daartegen ingediende bedenkingen van partijen die om AVV hebben verzocht en de reactie daarop van partijen die om dispensatie hebben verzocht.
  6. De minister wijst een verzoek om dispensatie af indien dispensatie zich niet verdraagt met de doelstellingen van de wet AVV. Hiervan is in elk geval sprake als het kennelijke oogmerk van het verzoek om dispensatie enkel het ontgaan van AVV is.

Met andere woorden, zitten de AVV-partijen stil dan dispenseert hij. Piepen ze, dan vraagt hij de partijen bij de te dispenseren CAO hun stellingen te betrekken en alvorens hij een definitief besluit neemt, hoort hij de StAr. Het is nu al zo dat de minister de bevoegdheid heeft de te dispenseren CAO langs de meetlat van de AVV-doelstellingen te leggen. Hij zal dat in de toekomst wat explicieter doen. Strijdigheid met die doelstellingen zal tot afwijzing van het dispensatieverzoek leiden.

Aangepast AOW-plan PvdA
Wouter Bos van de PvdA heeft gas teruggenomen op zijn plan om de AOW-premie te fiscaliseren en alleen gepensioneerden met een aanvullend pensioen tot € 10.000 (in zijn ogen de ‘rijkere gepensioneerden’) vrij te stellen van de AOW-premie. De gevolgen hiervan zouden desastreus zijn geweest voor veel mensen, niet alleen ouderen, maar ook voor jongeren die nog bezig zijn met hun pensioen op te bouwen of nog moeten opbouwen. Gepensioneerden uit de middengroepen en hogere inkomensklassen zouden te maken krijgen met een netto-achteruitgang, die kan oplopen van 10% tot 15%. Dit is onder andere de reden dat de MHP de enige partij binnen de SER is die AOW-fiscalisering afwijst. Vanwege de vele kritiek heeft Wouter Bos zijn plan bijgesteld. In het concept- verkiezingsprogramma van de PvdA wordt iedereen die 65 jaar of ouder is in 2011 ontzien. Vanaf 2011 worden de nieuwe 65-plussers met een aanvullend pensioen boven € 15.000 vanaf deze vrijstelling jaarlijks stapsgewijs voor 0,6% belast (het is dus eigenlijk geen fiscalisering van de AOW-premie, maar een aparte belasting voor AOW-gerechtigden). Dat komt neer op
€ 6,00 voor elke € 1.000 extra aanvullend pensioen in 2011 en oplopend tot € 24,00 in 2014. Vooralsnog loopt deze heffing op tot maximaal 2,4% in 2014.
De MHP heeft de effecten op de koopkracht en voor het opvangen van de vergrijzingslasten doorgerekend. De conclusie is dat aanvankelijk in 2011 de gevolgen nog niet zo groot zullen zijn. Het gaat alleen om nieuw gepensioneerden en hun koopkracht zal met maximaal 0,5% lager uitpakken. In 2014 kunnen de gevolgen echter oplopen tot een koopkrachtdaling tussen 1% en 2%.
Begrotingstechnisch levert het voorstel weinig op voor het komende kabinet: het geldt alleen voor nieuwe 65-plussers en pas vanaf 2011 (aan het eind van de volgende kabinetsperiode). Bovendien zal het ouderen- belastingpercentage nog maar 0,6% bedragen. Een globale raming leert dat dit nog geen € 1 miljoen extra oplevert voor de schatkist. In 2014 zal die extra ruimte opgelopen zijn naar circa € 12 miljoen. Op de rijksbegroting hebben we het dan over bedragen die min of meer verwaarloosbaar zijn. Structureel zal de maatregel nog geen € 200 miljoen opleveren, er van uitgaande dat het percentage van 2,4% gehandhaafd blijft. Afgezet tegen de oplopende ‘vergrijzingslasten’ (volgens het CPB bedragen die circa € 15 miljard in 2040), kan gesteld worden dat dit bedrag te verwaarlozen is.
Het aangepaste AOW-plan van Wouter Bos heeft onder toekomstig gepensioneerden een extra nivellerende werking. Lagere inkomens blijven gelijk in inkomen, gepensioneerde middengroepen gaan 1% koopkracht inleveren en de hogere inkomens ruim 1,5%. Aangezien het AOW-plan een verwaarloosbare bijdrage levert aan de vergrijzingslast, lijkt nivellering het enige motief achter dit plan te zijn.

Geen grote verschillen tussen hoog opgeleide allochtonen en autochtonen
Er zijn geen grote verschillen aan te wijzen tussen de prestaties van hoger opgeleide allochtonen en autochtonen gedurende hun studie en tijdens hun verblijf op de werkvloer. Ook in de fase van werving en selectie doen zich geen grote verschillen voor tussen beide groepen. Deze algemene conclusie kan worden getrokken uit het concept-eindrapport van het onderzoek naar de positie van hoger opgeleide allochtonen dat gedurende de afgelopen maanden is uitgevoerd door de Raad voor Werk en Inkomen (RWI). Aanleiding was een afspraak die op aandringen van de MHP is gemaakt tijdens de zogenaamde Werktop van december vorig jaar, om de positie van deze groep onder de loep te nemen.
In opdracht van de RWI is de nodige literatuur over het thema bekeken, zijn vragenlijsten uitgezet onder de doelgroep en zijn interviews gehouden met werkgevers en intermediairs, zoals bureaus voor werving en selectie en uitzendbureaus. Verschillen tussen hoger opgeleide allochtonen en autochtonen blijken maar moeizaam aanwijsbaar en bovendien geven de diverse onderzoeks-methoden vaak enigszins tegenstrijdige uitkomsten. Vooral de toegang tot hoger onderwijs lijkt iets moeizamer te verlopen voor allochtonen. Rolvoorbeelden zijn er immers minder dan onder autochtonen. Ook de studievoortgang heeft hier enigszins onder te leiden. Waar het gaat om werving en selectie en ook om het verblijf op de werkvloer blijken toch ook voor de groep hoger opgeleide allochtonen een iets minder goede beheersing van de Nederlandse taal en – vooral – de cultuur hindernissen te vormen. Al dan niet openlijke discriminatie lijkt er nauwelijks te zijn, maar etniciteit speelt wel een zekere rol.
De komende tijd zal binnen de RWI worden bekeken welke aanbevelingen uit het onderzoek getrokken kunnen worden. Ook binnen de MHP zullen organisaties zich verder bezinnen op acties naar aanleiding van de uitkomsten. Mogelijk ligt er een rol voor het multicultureel instituut Forum om iets te doen met de uitkomsten; daarnaast kan internationale afstemming leiden tot vervolgactiviteiten. Het onderzoek wordt in de loop van oktober gepubliceerd.

Laatste nieuws

Hoe staat het met de leercultuur in uw organisatie?

24 juli 2024

Hoe staat het met de leercultuur in uw organisatie?

VCP: bezuiniging 22% op ambtenaren niet realistisch, onverantwoord en ondoordacht

23 juli 2024

VCP: bezuiniging 22% op ambtenaren niet realistisch, onverantwoord en ondoordacht

Logo VCP YP

11 juli 2024

VCP YP: Uitnodiging bijeenkomst Prinsjesdag

Meer nieuws