21 april 2011
Inhoud:
• Reactie MHP op uitkomst FNV-pensioenberaad
• MHP-reactie op AFM-onderzoek ‘Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht’
• Wetsvoorstel aanpassing Wet Melding Collectief Ontslag naar Tweede Kamer
• Staatssecretaris Financiën bepleit ander belastingstelsel
• SER-advies over hoger onderwijs
• SER stelt advies vast over baanmobiliteit
• SER brengt advies uit over tijdsknelpunten
• MHP kritisch over initiatiefwetsvoorstel Normalisering rechtspositie ambtenaren
• Eurocadres-bijeenkomst Boedapest
• Bijeenkomst mantelzorg als thema op de werkvloer
Reactie MHP op uitkomst FNV-pensioenberaad
In reactie op de uitkomst van het extra beraad bij de FNV over de pensioenonderhandelingen toonde MHP-bestuurder Eddy Haket zich verheugd dat er in ieder geval weer verder gesproken kan worden over de uitwerking van het Pensioenakkoord uit juni 2010. Haket gaf aan dat een goed eindresultaat nog steeds binnen handbereik is. De wil om in het zicht van de haven eruit te komen, is onder alle partijen aanwezig. Zowel bij werkgevers, werknemers als bij minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Ook voor de MHP wegen de laatste loodjes zwaar. Eén daarvan is, dat de financiële marktrisico’s niet eenzijdig bij de werkenden en gepensioneerden neergelegd mogen worden. “Het is ongewenst als de werkgever niet meer medeverantwoordelijk zou zijn. Het aanvullende pensioen is uiteindelijk een arbeidsvoorwaarde – uitgesteld loon – waarin de werkgever per definitie ook een verantwoordelijkheid heeft. De MHP heeft zich hiervoor van begin af aan al sterk gemaakt. Wij zijn in ieder geval blij, dat we geen roepende in de woestijn meer zijn. Wij stellen in ieder geval als voorwaarde dat dit voor de werknemers cruciale punt in de eindtekst wordt vastgelegd”, aldus Haket.
MHP-reactie op AFM-onderzoek ‘Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht’
Op 12 april jl. heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een rapport gepresenteerd over de kosten van pensioenfondsen. De MHP is met de AFM groot voorstander van transparantie voor de deelnemers ten aanzien van de uitvoeringskosten van pensioenregelingen. De MHP onderschrijft daarom de conclusie dat er nog winst is te behalen bij het beter inzichtelijk maken van alle kosten, die samenhangen met het vermogensbeheer. De aandacht van de fondsbesturen hiervoor is in de afgelopen twee jaar wel sterk gegroeid, wat ook tot uiting komt in een kritischer opstelling jegens vermogensbeheerders.
Toch plaatst de MHP ook kanttekeningen bij het onderzoek van de AFM. Het maken van wat hogere uitvoeringskosten hoeft niet altijd ongewenst of inefficiënt te zijn. De AFM kijkt alleen naar de hoogte van de uitvoeringskosten, maar weegt ze niet af tegen de meerwaarde, die in sommige gevallen wordt bereikt door het maken van deze kosten. Zo kunnen er binnen pensioenregelingen voor de deelnemers keuzemogelijkheden zijn, die in het algemeen tot relatief hogere kosten leiden. Ook geldt dat een goede voorlichting over de pensioenregeling hogere uitvoeringskosten met zich meebrengt dan een gebrekkige voorlichting over het op te bouwen pensioen. Ook zijn er ondernemingen, specifieke bedrijfstakken of beroepen die een eigen pensioenregeling prevaleren en bereid zijn daarvoor een hogere prijs te betalen. Kosten kunnen soms in vergelijking met andere fondsen hoger zijn, maar als de beleggingsopbrengsten van dit fonds hoger zijn, worden deze kosten verwaarloosbaar. “De afweging tussen kwaliteit en kosten dient gerespecteerd te worden”, aldus MHP-beleidsmedewerker Klaartje de Boer. Waar de AFM in het algemeen ook niet bij stilstaat, is dat de afgelopen jaren de regeldruk waarmee pensioenfondsen te maken hebben gehad, explosief is gestegen. Allerlei aanvullende eisen van bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank hebben geleid tot verhoogde kosten voor pensioenfondsen. De MHP bepleit in dit verband dat hiernaar ook eens onderzoek wordt gedaan.
Overigens waarschuwt de MHP voor een overvloed aan informatie, waardoor het er voor de deelnemers ook niet duidelijker op zal worden. Diverse Kamerfracties hebben vorige week gepleit voor het opnemen van de kosten in het UPO (Uniform Pensioenoverzicht), waarin elke deelnemer een overzicht van het eigen pensioen wordt gegeven. Minister Kamp heeft in reactie hierop aangegeven dat hij bij de inrichting van nieuwe informatiebepalingen in de Pensioenwet zal bekijken in hoeverre informatie over de hoogte van uitvoeringskosten bijdraagt aan de begrijpelijkheid en de bruikbaarheid van het UPO.
Op dit moment wordt binnen de AFM ook nagedacht over de vormgeving van een financiële bijsluiter. De MHP pleit er in ieder geval voor dat sociale partners en de pensioenuitvoerders hierbij nauw betrokken worden. In de tussentijd zullen pensioenfondsen helder en duidelijk inzicht moeten verschaffen in de kosten, door deze met een begrijpelijke toelichting op te nemen in het jaarverslag of op hun website, zodat individuele deelnemers daarvan desgewenst kennis kunnen nemen. Het rapport van de AFM is te downloaden op www.afm.nl.
Wetsvoorstel aanpassing Wet Melding Collectief Ontslag naar Tweede Kamer
Minister Kamp van SZW heeft een wetsvoorstel tot aanscherping van de Wet Melding Collectief Ontslag (WMCO) ingediend bij de Tweede Kamer. De wijziging houdt in dat bij een collectief ontslag wegens bedrijfseconomische redenen van twintig of meer werknemers de werkgever dit bij de betrokken vakbonden en het UWV moet melden ongeacht de gekozen ontslagroute. Voortaan moeten ook werknemers met individueel gesloten beëindigingsovereenkomsten worden meegeteld voor de vraag of er sprake is van een collectief ontslag.
De MHP is blij dat met deze wetswijziging de sluiproute om te ontkomen aan de spelregels van de WMCO wordt afgesloten. Ook bij ontslag via de kantonrechter moet door deze worden getoetst of aan de WMCO voldaan is. Bij ontslag via een beëindigingsovereenkomst dat achteraf in strijd blijkt te zijn met de WMCO, kan de werknemer voortaan binnen zes maanden na het ontslag zich beroepen op de vernietigbaarheid daarvan.
Staatssecretaris Financiën bepleit ander belastingstelsel
Staatssecretaris Weekers van Financiën wil het belastingstelsel vereenvoudigen. De btw op consumptie moet omhoog (via ophogen van het lage btw-tarief van 6% naar het hoge btw-tarief van 19%), onder gelijktijdige verlaging van de loonbelasting. Kortom: iedereen krijgt een hoger nettoloon, maar de dagelijkse boodschappen worden een stuk duurder. Onlangs presenteerde Weekers zijn ‘Fiscale agenda’ aan de Tweede Kamer, maar het plan kreeg weinig steun. Ook de coalitiepartijen waren vrij kritisch. Zo werden er grote vraagtekens geplaatst bij de mogelijke inkomenseffecten. Wel was de Tweede Kamer het erover eens dat het belastingstelsel eenvoudiger moet worden. De weerstand van de Tweede Kamer heeft vooral te maken met de grote inkomensverschuivingen, die kunnen optreden.
De MHP is van mening dat elke wijziging van het belastingstelsel moet worden getoetst op de uiteindelijke inkomeneffecten, die het teweegbrengt. Daarnaast moet ook worden gekeken naar andere effecten, zoals de concurrentiepositie (vooral in de grensregio’s) en de effecten voor de arbeidsmarkt. Al eerder heeft de MHP een vereenvoudiging van het belastingstelsel bepleit en dan vooral gepleit voor nader onderzoek naar een zogenaamde ‘vlaktaks’ (nog maar één belastingtarief) gecombineerd met vereenvoudigde heffingskortingen (waardoor de negatieve effecten voor met name de onderkant van het inkomensgebouw weer worden gecompenseerd). Op dit moment bestaat er een brij aan heffingskortingen en toeslagen, waardoor niemand meer de bomen door het bos ziet. “Het belastingstelsel moet transparanter worden om ervoor te zorgen dat het bedrijven van inkomenspolitiek helder wordt. Momenteel kennen wij naast een ingewikkelde inkomstenbelasting ook tal van inkomensregelingen in bijvoorbeeld de AWBZ en bij lokale overheden. Daardoor is het voeren van inkomensbeleid via het belastingstelsel niet meer goed te doen. De solidariteit van de hogere inkomens met de lagere inkomens komt daardoor onder druk te staan. Voor een transparant inkomensbeleid is een duidelijk belastingsysteem nodig zonder allerlei andere inkomensregelingen”, aldus MHP-bestuurder Eddy Haket.
SER-advies over hoger onderwijs
Op 15 april jl. heeft de Sociaal-Economische Raad (SER) een unaniem advies uitgebracht over de toekomst van het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo). Kern van het advies ‘Strategische Agenda Hoger Onderwijs Onderzoek en Wetenschap’ is dat er meer onderscheidend vermogen in het hoger onderwijs nodig is om studenten en de arbeidsmarkt beter te kunnen bedienen. Daarvoor is een veelzijdig en efficiënt onderwijsaanbod nodig, waaronder meer mogelijkheden tot excellentie in hbo en wo. Versnippering van het aanbod aan opleidingen moet daarentegen worden teruggedrongen. Dit zijn enkele aanbevelingen uit het unanieme SER-advies. Docenten moeten meer loopbaanperspectief krijgen. Dat kan onder andere door didactische kwaliteiten van docenten meer waardering te geven, bijvoorbeeld door meer specialisatie binnen het eigen vakgebied. Studenten moeten het maximale uit zichzelf kunnen halen en de toegang tot het hoger onderwijs moet niet onnodig belemmerd worden. Er moet volgens de SER een duidelijk onderscheid blijven tussen hbo en wo.
MHP-voorzitter Richard Steenborg gaf namens de drie vakcentrales in de Raad nog eens aan dat investeringen in het onderwijs, en in het bijzonder het hoger onderwijs, zich dubbel en dwars terugverdienen. “Onze ambitie is om in de top vijf van kenniseconomieën te komen. De kern van dit SER-advies is dat elk talent zo hoog mogelijk moet worden opgeleid”, aldus Steenborg. Investeringen in het onderwijs vindt de MHP noodzakelijk. Deze zijn een investering in de toekomst en geen kostenpost. Om de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen, is het volgens de MHP van belang dat studenten niet tegen extra financiële drempels aanlopen. De toegankelijkheid wordt ook beter als instellingen in het hoger onderwijs zich meer gaan specialiseren en gaan concurreren op kwaliteit en reputatie. “We hebben een wildgroei aan studierichtingen. De student lijdt aan keuzestress, het zorgt voor meer studieuitval en werkgevers weten niet wat bepaalde opleidingsrichtingen zeggen over de kwalificatie van sollicitanten.”
Het advies is terug te vinden op: www.ser.nl
SER stelt advies vast over baanmobiliteit
Het moet voor werkenden normaler en gemakkelijker worden om vaker vrijwillig van baan te veranderen of om een overstap te maken naar een andere sector. Werkgevers, werknemers en overheid moeten daarvoor investeren in scholing en inzetbaarheid van werknemers. Het vaker veranderen van baan biedt voordelen voor werknemers en werkgevers en is in het belang van een goed werkende arbeidsmarkt. Dat staat in het advies ‘Werk maken van baan-baanmobiliteit’, dat de SER vrijdag 15 april jl. heeft uitgebracht. Mobiliteit is geen doel op zich. Het gaat niet om het realiseren van zoveel mogelijk arbeidsmobiliteit, maar het is een middel om kwalitatief betere banen te vinden. Werknemers kunnen zo hun inzetbaarheid en positie op de arbeidsmarkt versterken.
Scholing tijdens de loopbaan speelt een belangrijke rol bij het stimuleren van baanwisselingen. Er ontbreekt enerzijds nog een scholingscultuur bij werkgevers en werknemers en anderzijds een infrastructuur voor een leven lang leren. Hanneke de Geus, die namens de MHP heeft meegeholpen dit advies op te stellen, zegt hierover: “Het creëren van scholingsfaciliteiten is één kant van het verhaal. De andere kant is ervoor te zorgen dat werknemers hiervan ook daadwerkelijk gebruik gaan maken. Daar is nog een wereld te winnen.”
Het advies is te downloaden via: www.ser.nl
SER brengt advies uit over tijdsknelpunten
De SER heeft op 15 april jl. een unaniem advies uitgebracht over ‘Tijden van de Samenleving; Slimmer organiseren van tijd en plaats van arbeid’. In dit advies doet de SER aanbevelingen aan onderwijs en kinderopvang, gezondheidszorg en gemeenten en aan het bedrijfsleven voor het oplossen van tijdsknelpunten, die werkenden ondervinden.
MHP-voorzitter Richard Steenborg benadrukte in de plenaire SER-vergadering dat het advies het bewustzijn vergroot dat wij in twee werelden leven met elk een eigen ritme, dat van het werk en dat van het privé-leven. Het gaat erom de beste combinatie te vinden tussen het bedrijfsbelang en het individuele belang en dat betekent dus maatwerk. Dat wordt niet bereikt via gedetailleerde regelgeving, maar met een nieuwe tijdsarchitectuur, die bepaald wordt door een nieuwe cultuur, een nieuwe structuur van de tijd en met technologische ontwikkelingen. Steenborg sprak de hoop uit dat het kabinet met dit advies in de hand gemakkelijk met een integrale visie kan komen op het nieuwe tijdsbeleid in Nederland.
Het advies is vervolgens op 18 april jl. officieel overhandigd aan minister Van Bijsterveldt van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die om dit advies gevraagd had. Hierbij was namens de werknemersorganisaties MHP-bestuurder Eddy Haket aanwezig. In een toelichting gaf hij aan dat een evenwichtige balans nodig is tussen de belangen van de werkgever en die van de werknemers. Beiden hebben behoefte aan meer flexibiliteit, maar de belangen hoeven niet altijd parallel te lopen. Het inzetten en uitbreiden van digitale mogelijkheden, het beperken van wachttijden en een andere manier van organiseren met eventueel een verschuiving of beperkte verruiming van openingstijden van de publieke voorzieningen kan meer ruimte geven aan werkenden om tijdsknelpunten op te lossen. Ook is het van belang dat er meer zeggenschap komt voor werknemers op de organisatie van het werk en de werktijden. Tijd- en plaatsonafhankelijk werken (het ‘nieuwe werken’) is weliswaar niet voor iedereen weggelegd, maar er is wel meer mogelijk dan tot nu toe vaak wordt aangenomen. Goede afspraken tussen werkgever en werknemer hierover zijn onontbeerlijk. Het vastleggen van meer medezeggenschap, wederzijdse flexibiliteit en keuzevrijheid zou onder andere via cao’s gestalte kunnen krijgen, aldus Haket.
Het advies is te downloaden via: www.ser.nl
MHP kritisch over initiatiefwetsvoorstel Normalisering rechtspositie ambtenaren.
De Raad van State (RvS) heeft op staatsrechtelijke gronden fundamentele kritiek op een aantal punten van een initiatiefwet van de Tweede Kamerleden Koser-Kaya (D66) en Van Huijm (CDA) met betrekking tot de normalisering van de rechtspositie van ambtenaren. De beide indieners hebben de kritiek op het wetsontwerp echter grotendeels naast zich neergelegd.
Volgens de RvS ontbreekt in het wetsontwerp de visie op een aantal wezenlijke zaken. Onder meer de vraag wat er moet gebeuren met het eigen risicodragerschap voor de werkloosheid en de Wet Verzelfstandiging ABP. De indieners zijn van mening dat het gaat om zaken die niet door hen geregeld moeten worden, maar door het Kabinet.
Het specifieke van de overheid in een democratische rechtsstaat is, dat zij het algemeen belang nastreeft. De overheid beschikt als enige over de bevoegdheid geweld te gebruiken, de vrijheden van burgers te beperken en te beschermen, belastingheffing op te leggen of dienstplicht in te stellen. Daarbij kunnen geen taken verzaakt worden, zoals een bedrijf wel op enig moment zijn bedrijfsactiviteiten kan staken of andere markten kan zoeken.
De overheid heeft ook geen klanten, cliënten of consumenten, maar heeft vanwege de democratische rechtstaat een verantwoordelijkheid tot burgers. De burger kan zich aan de andere kant ook niet onttrekken aan de overheid.
Dat gegeven stelt volgens de RvS bijzondere eisen aan de ambtelijke rechtspositie en aan het ambtelijk functioneren in de zin van democratisch en rechtsstatelijk bewustzijn en integriteit. Dat is de meest principiële reden geweest waarom in het verleden de ambtenaar een bijzondere rechtspositie heeft gekregen. De Raad vraagt zich af waarom deze overwegingen nu geen rol meer spelen. Een verwijzing naar ‘de huidige tijdgeest’ is volgens de RvS niet voldoende. Het functioneren in het algemeen belang houdt in, dat de ambtenaar in een democratische rechtsstaat niet alleen een vakdeskundige moet zijn, maar ook verantwoordelijkheidsbesef moet hebben, integer moet zijn en zich in de privésfeer moet onthouden van handelingen, die zijn functioneren als ambtenaar ter discussie kunnen stellen.
Daarnaast merkt de RvS op dat niet ermee kan worden volstaan om alleen rechterlijke en militaire ambtenaren, notarissen en gerechtsdeurwaarders de ambtelijke status te laten behouden. In ieder geval zou ook gekeken moeten worden naar ambtenaren, die in een politieke omgeving verkeren of een vertrouwensfunctie bekleden, en naar ambtenaren, die geweld mogen gebruiken of de vrijheid of bewegingsvrijheid van burgers mogen beperken. Ook zou nagegaan kunnen worden of werknemers die bij de overheid werken en de ambtelijke status nu niet hebben, deze wel zouden moeten krijgen. Aanleiding daarvoor kan zijn dat niet zozeer de functie van de werknemer doorslaggevend is, maar het feit dat werknemers die werken ter vervulling van een bepaalde overheidstaak, handelen in dienst van het algemeen belang en daarin herkenbaar dienen te zijn voor burgers en maatschappelijke organisaties.
Een belangrijk argument van de indieners van het wetsvoorstel is dat de kosten en duur van ontslagprocedures bij de overheid het wetsvoorstel rechtvaardigen. De Raad meent echter dat volstaan kan worden met de procedures zelf eenvoudiger en sneller te maken en dat het wetsontwerp daarom niet nodig is. Bovendien komt het op een hoogst ongelukkig moment, nu het samenvalt met de in het regeerakkoord voorgenomen bezuinigingen op het overheidsapparaat.
De MHP deelt voor een belangrijk deel de kritiek van de RvS. Zo is het bijvoorbeeld niet te begrijpen waarom wel de rechtspositie van militairen gehandhaafd blijft, maar van de politie, belastingambtenaren en ambtenaren bij Ministeries niet.
Eurocadres-bijeenkomst Boedapest
Op 14 en 15 april jl. was Bart Willems namens de MHP aanwezig bij de Executive Committee van Eurocadres, die ter gelegenheid van het Hongaars voorzitterschap van de Europese Raad deze keer in Boedapest bijeenkwam. De MHP vertegenwoordigt in Eurocadres de drie Nederlandse vakcentrales. Hier werd stilgestaan bij de laatste ontwikkelingen binnen Europa voor de groep van P&MS werknemers (Professionals and Managerials). Belangrijke onderwerpen die momenteel spelen, zijn de revisie van de richtlijn over de erkenning van kwalificaties van professionals. Deze richtlijn is van belang voor de internationale mobiliteit van professionals en de erkenning van hun kennis en kunde in het buitenland om hun beroep uit te kunnen oefenen. Daarnaast is er gesproken over een nieuw, algemeen Europees raamwerk voor onderzoek en innovatie. Op beide onderwerpen wordt de input van de sociale partners gevraagd door de Europese Commissie.
De MHP heeft ook een projectvoorstel op de agenda gekregen inzake de versterking van de vertegenwoordiging van hoger personeel in de Europese Ondernemingsraden. Dit project wordt op 6 september aanstaande ingediend in samenwerking met Eurocadres en UNI-Europa.
Bijeenkomst mantelzorg als thema op de werkvloer
De vakcentrales FNV, CNV en MHP hebben vorig jaar een convenant gesloten om een stimulans te geven aan het combineren van werk en mantelzorg. Er is hard gewerkt. Elke organisatie heeft het onderwerp op verschillende manieren in de publiciteit gebracht of concreet gemaakt in cao’s. Er zijn grote verschillen tussen mantelzorgers als het gaat om de duur, intensiteit en impact van hun situatie. Behalve het flexibel inzetten van regelingen zijn het bespreekbaar maken van mantelzorg en maatwerkoplossingen cruciaal. Inmiddels gaan vele werkgevers op een goede manier om met mantelzorgende medewerkers, vakbonden brengen het onderwerp in bij cao-besprekingen en ondernemingsraden leveren hun bijdrage.
Op 26 mei a.s. organiseren de drie vakcentrales een bijeenkomst onder de titel ‘Werk en mantelzorg in Uitvoering’, bedoeld voor werkgevers, personeelsfunctionarissen, cao-onderhandelaars, beleidsmedewerkers en ondernemingsraadsleden. Tijdens de middag staan praktische oplossingen, kennisdeling en goede voorbeelden centraal. Werkende mantelzorgers zullen hun ervaringen vertellen vanuit de praktijk, cao-onderhandelaars zullen succesvolle afspraken toelichten en de voorzitters van de drie vakcentrales, Agnes Jongerius, Jaap Smit en Richard Steenborg, zullen in discussie gaan met werkgevers.
De bijeenkomst vindt plaats op 26 mei a.s. van 14.00 tot 17.00 uur in het SER-gebouw, Bezuidenhoutseweg 60, Den Haag. Deelname aan de bijeenkomst is kosteloos. Aanmelding van tevoren is wel gewenst via