Menu

Koopkrachtverbetering middengroepen onzekerheid troef
Het gaat economisch beter met Nederland. De economische groei trekt weer aan (na jaren van beperkte groei en stagnatie), de werkgelegenheid stijgt (na jaren van oplopende werkloosheid), het bedrijfsleven maakt weer forse winsten (na wat magerder jaren) en de inkomenspositie van huishoudens verbetert (na jaren van koopkrachtdaling). Deze ontwikkelingen zijn mede tot stand gekomen door de gematigde loonontwikkeling, die overeengekomen is tussen de sociale partners op decentraal niveau.
Ondanks de aangekondigde maatregelen in deze Miljoenennota zal de koopkracht van de middengroepen een zorgenkindje blijven. Op het moment dat bijvoorbeeld de ziektekostenpremies meer stijgen dan het kabinet nu raamt, zullen huishoudens, die niet in aanmerking komen voor een zorgtoeslag, dit direct in de portemonnee voelen. En het verleden leert dat er in het algemeen licht zat tussen de ramingen van het CPB en de werkelijk door de verzekeraars vastgestelde premies, en bepaald niet ten faveure van de verzekerden. Huishoudens die wel in aanmerking komen voor de zorgtoeslag, worden automatisch gecompenseerd bij een stijging van de nominale ziektekostenpremie. De middengroepen en hogere inkomenscategorieën draaien zelf voor de rekening op. Ook een inflatie die hoger uitpakt dan nu geraamd (bijvoorbeeld door hogere energieprijzen of stijging lokale lasten) zal de lichte koopkrachtverbetering teniet kunnen doen.
De koopkrachtmaatregelen, die nu aangekondigd zijn, worden uitgesmeerd over grote groepen huishoudens, waaronder ook groepen die niet in de ‘gevarenzone’ zitten. De MHP misgunt het deze groepen niet, maar is wel van mening dat de extra lastenverlichting gerichter moet worden ingezet voor de mensen die zelf volledig opdraaien voor die zorgpremies. Het evenwichtige koopkrachtbeeld dat nu wordt geschetst in de Miljoenennota-stukken verdwijnt als sneeuw voor de zon op het moment dat verzekeraars hogere premies vaststellen en de olieprijs hoger uitvalt.
De MHP vindt het onverstandig dat extra lastenverlichtingmaatregelen onvoldoende worden afgestemd op de daadwerkelijke uitgavenstijgingen waarmee de verschillende huishoudens worden geconfronteerd. Op deze manier wordt de druk op de lonen opgevoerd, terwijl dit kabinet juist oproept om de loonontwikkeling te beheersen.

Fundamenten economisch herstel wankel
Na een paar magere jaren lijkt de laatste economische recessie nu achter ons te liggen. De economische groei trekt aan, maar ten opzichte van met name Azië blijft dit nog steeds een geringe groei. Afgelopen jaar werd de groei vooral veroorzaakt door een toenemende export en de aantrekkende investeringen. Nu lijkt de derde pijler, namelijk de consumentenbestedingen, ook meer aan te trekken. Hiermee krijgt de groei langzamerhand een breder draagvlak.
Volgens de MHP is het zaak de basis voor de economische groei zo breed en evenwichtig mogelijk te houden. Het is vooral van belang dat in de komende periode de koopkracht van mensen verbetert en de investeringen een meer innovatief karakter krijgen.

Als de koopkrachtverbetering nauwelijks in de nettosfeer wordt bewerkstelligd (via lastenverlichting), is er geen andere weg dan deze via het brutotraject te realiseren. Met andere woorden, er zullen dan hogere loonstijgingen moeten worden afgesproken om over de hele linie de koopkracht op peil te houden. Dit bevordert de binnenlandse bestedingen en daarmee het draagvlak van de economische groei. Hogere lonen staan echter weer haaks op het streven om in Nederland de loonkosten te beheersen, ten behoeve van de internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven ten opzichte van andere kennisintensieve economieën. Aan de andere kant kunnen hogere loonkosten het bedrijfsleven aanzetten tot meer innovatie.

De MHP is er niet gerust op dat het herstel duurzaam is. De investeringen hebben in Nederland nauwelijks een innovatief karakter. Het gaat vooral om vervanginginvesteringen en uitbreidinginvesteringen. In de afgelopen jaren hebben pogingen om de innovatie van bovenaf te sturen weinig uitgehaald. Het ligt veel meer in de rede initiatieven te ondersteunen binnen en tussen bedrijven en binnen en tussen sectoren. Technische en sociale innovatie kunnen volgens de MHP alleen op de ‘werkvloer’ tot stand komen en zijn niet van bovenaf op te leggen. Met de concurrentie van de lage loonlanden is het essentieel voor de Nederlandse arbeidsmarkt en economie om op zoek te gaan naar nieuwe organisatievormen, nieuwe productieprocessen, kennisintensieve producten, diensten en markten. De rol van de politiek zou veel meer moeten verschuiven van ‘regisseur’ naar ‘ondersteuner’.

Lastenverlichting
De MHP heeft bij het lastenverlichtingpakket van ruim € 1 miljard eerder dit jaar (om de stijging van de ziektekosten voor bepaalde groepen op te vangen) aangegeven dat een groot deel terecht is gekomen bij de verkeerde groepen. Slechts 25% van het totaal uitgetrokken bedrag is ook daadwerkelijk terecht gekomen bij huishoudens die per 1 januari 2006 flink hebben ingeleverd. Ook nu weer dreigt dit te gebeuren, met het gevolg dat voor veel huishoudens de koopkracht steeds verder achterop raakt bij de gemiddelde koopkrachtontwikkeling. Hoewel de MHP geringe verhogingen van de kinderbijslag en de AOW sympathiek acht, zet een specifiek gerichte lastenverlichting meer zoden aan de dijk. Het gaat daarbij veelal om huishoudens die begin 2006 een koopkrachtdaling hebben gehad vanwege het nieuwe ziektekostenstelsel, en nu weer het risico lopen nauwelijks te profiteren van de nieuwe ronde lastenverlichting. In het bijzonder denkt de MHP aan de middengroepen, die in het algemeen particulier waren verzekerd, en geen jonge kinderen onder de 18 jaar hebben. Dat geldt dus ook voor de gepensioneerde middengroepen.

Loonontwikkeling in relatie tot koopkracht
Uitgaande van dezelfde premissen die het CPB hanteert, geven de eigen berekeningen van de MHP een overeenkomstig beeld van de koopkracht. Wat niet blijkt uit de koopkrachtberekeningen van het CPB, is dat werkgevers de helft van de wga-premie kunnen verhalen op hun werknemers. Als hiermee wel rekening wordt gehouden moet het gemiddelde koopkrachtbeeld van 1% neerwaarts worden bijgesteld tot 0,8%.
Voor een globaal koopkrachtbehoud over de hele linie van het inkomensgebouw is een gemiddelde loonsverhoging van circa 1,25% vereist. Dit percentage komt al hoger te liggen (1,5%) op het moment dat de nominale ziektekostenpremies niet met € 100 stijgen (zoals het CPB en het kabinet veronderstellen), maar met bijvoorbeeld € 150. De MHP meent dat het laatste niet ondenkbaar is, gezien de ervaringen uit het verleden en de signalen die van diverse zorgverzekeraars zijn ontvangen. Als de inflatie vervolgens een 0,5% hoger uitvalt (bijvoorbeeld als gevolg van hogere energieprijzen of lokale lasten), moeten de lonen met 2,25% stijgen voor een gelijk besteedbaar inkomen voor de burgers.
Om bij een tegenvallende inflatie en hogere zorgpremies toch uit te komen op een gemiddelde koopkrachtverbetering van 1,0% moeten de lonen zelfs met ruim 3% stijgen.
Al met al heeft de MHP gerede twijfels of de in het vooruitzicht gestelde koopkrachtverbetering voor met name de middengroepen en hogere inkomenscategorieën waar gemaakt kan worden, zonder een bovenwaartse bijstelling van de contractloonontwikkeling. Het laatste is alleen te voorkomen indien de lastenverlichting gerichter wordt ingezet. Bij het uitblijven van een goed lastenverlichtingpakket, resteert alleen de optie van hogere looneisen om de vraagzijde van de economie op gang te houden.

Omvang en kwaliteit collectieve sector
De ongenuanceerde en niet onderbouwde oproep van diverse politieke en semi-wetenschappelijke kopstukken om de omvang van de collectieve sector te verminderen met gebruikmaking van de kaasschaafmethode moet volgens de MHP krachtig worden tegengesproken. De MHP is de mening toegedaan dat een collectieve sector van hoge kwaliteit een cruciaal sociaal-economische randvoorwaarde vormt om groei te waarborgen. Vanuit deze visie is een ongenuanceerde inkrimping van de collectieve sector niet mogelijk. Het antwoord op de vraag of kwaliteit kan worden geleverd, bepaalt welke onderdelen van de collectieve sector moeten groeien en welke kunnen krimpen. Op dit moment lijken het kabinet en de meerderheid van de Tweede Kamer te veel op twee gedachtes te hinken. Enerzijds wenst men diverse taken af te stoten en over te laten aan de markt, anderzijds is er de wil om een vinger in de pap te houden (zoals bij de dienstverlening en de beloning van het topmanagement van geprivatiseerde bedrijven). Volgens de MHP kan er ook aan worden gedacht om de aan de overheid toebedeelde taken procesmatig anders te organiseren (zoals het uitbreiden van ICT-mogelijkheden). In het algemeen zullen deze vernieuwingen investeringen met zich meebrengen, die zich op langere termijn zelf terugverdienen. De MHP roept het kabinet en politieke partijen daarom op eerst hierin duidelijke keuzes te maken, in plaats van ongenuanceerde bedragen op te voeren die als bezuiniging kunnen worden ingeboekt.

Marktconforme arbeidsvoorwaarden publieke sector
Een structureel en kwalitatief goede dienstverlening door de collectieve sector valt of staat bij arbeidsvoorwaarden, die zich over de hele linie kunnen meten met die in de marktsector. Dat geldt voor het onderwijs, de gezondheidszorg, maar ook voor werknemers in de diverse bestuurslagen. Een gedifferentieerd beloningsbeleid zou hieraan iets kunnen doen.
De MHP wenst op te merken dat het afschaffen van de ambtelijke status van werknemers bij de overheid een verslechtering zou betekenen voor de rechtsbescherming van ambtenaren. Het eenzijdig afschaffen van die status – dat wil zeggen zonder dat hierover wordt gesproken met werknemersvertegenwoordigers en zonder dat hier iets tegenover staat – wijst de MHP van de hand. De MHP wijst al jaren op het achterblijven van arbeidsvoorwaarden bij vooral de midden, hogere en specialistische functies binnen de publieke sector. Dit wordt bevestigd in het recent gepubliceerde onderzoek van het SEO naar de beloningsverschillen. Zeker gezien de serieuze conclusies uit dit rapport, roept de MHP het kabinet op de komende periode de arbeidsvoorwaarden integraal af te stemmen op die van de marktsector. Tot nu toe lijkt de overheid consequent te weigeren vooral voor hogere ambtenaren, bestuurders binnen de publieke sector en schaarse werknemers met specifieke deskundigheid, in materiële zin marktconforme arbeidsvoorwaarden toe te passen. Dit wordt nog eens bevestigd door de visie dat het salaris van de premier de bovengrens zou moeten zijn voor de hele publieke sector. Los van de vraag of op grond van functiewaardering het premierschap per definitie het plafond moet vormen, constateert de MHP dat het aanbod op de arbeidsmarkt voor premiers niet schaars is.

Geen grote stelselwijzigingen meer
De MHP roept het kabinet en vooral het volgende kabinet op om geen grote stelselwijzigingen meer door te voeren om burgers de tijd te geven het vertrouwen terug te vinden. Dit geldt voor het fiscaal regime (waaronder dat van pensioenen), de sociale zekerheid (waaronder de AOW, WW en WIA) en ten aanzien van de arbeidsmarkt (zoals het ontslagstelsel). De vragen die de MHP vorig jaar stelde, als reactie op de Miljoenennota 2006, zijn nog steeds actueel, met name voor de middengroepen en hogere inkomenscategorieën:

  • Komen er wijzigingen in het ontslagrecht en de ontslagvergoeding ?
  • Is er nog wel een adequate inkomensbescherming als er op enig moment werkloosheid optreedt ?
  • Bestaat er in de toekomst nog een studiebeurs voor kinderen, anders dan in de vorm van een lening ?
  • Hoe lang blijft het door dit kabinet vastgestelde kader voor pensioenopbouw bestaan ?
  • Is er straks nog wel een AOW vanaf een bepaald inkomen ?
  • Is de overheid nog wel te vertrouwen als het gaat om langlopende arrangementen, zoals het afsluiten van een hypotheek ?

Deze onzekerheden leiden tot vergroting van het spaargedrag, waardoor bestedingen worden uitgesteld. Het uitblijven van de vraag naar producten leidt uiteindelijk ook tot het uitblijven van de vraag naar arbeid. En wordt het Nederlandse klimaat voor buitenlandse en internationale bedrijven om zich hier te vestigen ook minder aantrekkelijk. Het op verantwoorde wijze implementeren van de recente stelselwijzigingen en een pas op de plaats met betrekking tot de introductie van nieuw beleid zijn meer dan welkom. Een duidelijke uitspraak dat dit kabinet niet wenst te tornen aan de ontslagvergoeding, had bij de burger, vooral in zijn rol als kiesgerechtigde, een stuk onzekerheid kunnen wegnemen.

Ontslagstelsel en -vergoeding
Dit kabinet noch de politieke partijen doen concrete uitspraken over het systeem van ontslagrecht en ontslagvergoeding. De MHP roept elke politieke partij op hierover in verband met de verkiezingen duidelijkheid te geven, opdat de stemgerechtigden ook hierover een oordeel kunnen vellen.
De MHP is bereid om te praten over een vereenvoudiging van de procedures rondom ontslag, maar ziet geen enkele reden om de hoogte van de ontslagvergoeding neerwaarts bij te stellen. Er kan een soepel en eenduidig stelsel worden gevonden in een wettelijk systeem waarbij in beginsel een vaste vergoeding (op basis van de huidige kantonrechterformule) aan de werknemer moet worden betaald in geval van door de werkgever gewenste beëindiging van het dienstverband. Beroep op de rechter in verband met bijzondere omstandigheden moet uiteraard wel mogelijk blijven. Met andere woorden: er zijn mogelijkheden om het duale ontslagstelsel in te wisselen voor een geünificeerd stelsel.
De MHP kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat het sommige bij de discussie betrokken partijen niet zozeer te doen is om een vereenvoudiging van het stelsel, maar alleen om een verlaging van de ontslagvergoeding. De MHP wijst erop dat onder de huidige omstandigheden de kantonrechterformule voor werkgevers al als vanzelf tot lagere uitkomsten leidt, omdat de duur van dienstverbanden steeds korter wordt. Een vergelijking met de code Tabaksblat, waar een maximum van een jaar het uitgangspunt is, is ook niet aan de orde. In het honorarium van commissarissen en bestuurders wordt bij voorbaat al rekening gehouden met een verhoogd risico voor beëindiging van de relatie met de organisatie. Met andere woorden: een deel van de vergoeding is al verdisconteerd in het normale honorarium. Dit is bij het loon van werknemers niet het geval.
Voor werknemers met een inkomen boven het zogenaamde maximumdagloon is het effect van een verlaging van de ontslagvergoeding desastreus, omdat zij de ontslagvergoeding ook moeten gebruiken om 70% van het laatstverdiende loon te kunnen bereiken en om de pensioenopbouw te kunnen voortzetten. Ter illustratie: voor een werknemer met een loon van € 50.000 op jaarbasis, bedraagt de maximum WW-uitkering slechts 60% van het laatstverdiende loon. Het is te gemakkelijk om voorbij te gaan aan deze categorie werknemers, door de opbouw (een maand per dienstjaar) te verlagen of een maximum te stellen aan de totale vergoeding. Nu ook het einde van de FVP-regeling nadert, wordt de ontslagvergoeding nog belangrijker om de opbouw van pensioen voort te kunnen zetten.
Verder wijst de MHP erop dat de discussie over de vergoeding niet alleen betrekking heeft op individuele gevallen, maar ook op collectieve ontslagen, omdat veel afspraken zijn afgeleid van de bestaande kantonrechterformule.

De MHP doet verder een dringend beroep op dit kabinet om nog voor de verkiezingen een einde te maken aan de onduidelijkheid over de verrekening van ontslaguitkeringen (stamrechten) met de IOAW en de Toeslagenwet, in die zin dat verrekening niet meer wordt toegepast (zoals dit tot voor kort ook het geval was). Het laatste is bovendien conform de wens van de Tweede Kamer. Nu is er nog sprake van ongelijkheid en onduidelijkheid, omdat het UWV de uitkeringen wel verrekent en de gemeenten hiermee willekeurig omgaan.

AOW en pensioen en vergrijzing
Het kabinet is – in tegenstelling tot het ontslagstelsel – wel helder over de hoogte en de financiering van de AOW. De MHP juicht dat toe. Zekerheid over dit soort zaken hoort bij dit verzekeringsonderdeel van het pensioen van mensen. Het is daarom ook goed, dat het kabinet als doelstelling voor aanvullende pensioenen heeft geformuleerd dat zoveel mogelijk werknemers in de gelegenheid worden gesteld een aanvulling op de AOW te verkrijgen om na pensionering hun levensstandaard zo goed mogelijk te behouden. Daarin past niet een afroming van dat aanvullende arbeidspensioen, zoals dat door sommige politieke partijen wordt gepropageerd.
De maatregelen, die in de achterliggende jaren door diverse kabinetten zijn getroffen, zijn in de visie van de MHP naar de huidige inzichten voldoende om de AOW te kunnen betalen.
Zorgen om een stijging van de ‘zorgkosten’ zijn niet onterecht. Maar eventuele oplossingen dienen binnen de zorg zelf te worden getroffen. Anders bestaat het gevaar dat AOW-gerechtigden tweemaal bijdragen aan de oplossing van hetzelfde probleem.
Voor de vergrijzingproblematiek (die naar de huidige inzichten zijn top bereikt rond 2040) ten algemene roept de MHP het volgend kabinet op om samen met sociale partners een lange termijnbeleid te ontwikkelen, dat verder reikt dan de komende vier jaar. Dat beleid moet vooral gericht zijn op een verhoging van de arbeidsparticipatie. In instrumentele zin gaat het dan om positieve prikkels om die participatiegraad te verhogen en niet om maatregelen waardoor mensen als het ware worden gedwongen om meer te gaan werken.

Arbeidsongeschiktheidsregelingen
De MHP bestrijdt de mening van dit kabinet dat “de huidige hervormingsagenda in de sociale zekerheid afgerond zou zijn”. Er resteert volgens de MHP nog een cruciaal onderdeel uit de huidige hervormingsagenda, dat nog niet is ingevuld. De verhoging van de iva-uitkering was een onderdeel van de afspraken om de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekering te moderniseren. De MHP roept daarom dit kabinet op om nog voor de verkiezingen het besluit te nemen om de hoogte van de iva-uitkering (voor volledig, duurzaam arbeidsongeschikten) aan te passen van 70% naar 75%. Daarbij vraagt de MHP eveneens aandacht voor de hoogte van de wga-uitkering voor ‘gedeeltelijk’ arbeidsongeschikten. Uit recente cijfers van het UWV blijkt dat ruim 60% van de wga-instroom mensen betreft die weliswaar volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard, maar waarvan de duur (nog) niet bepaald kan worden. Er zal dus nog een grote groep op een later moment in aanmerking komen voor een iva-uitkering, omdat dan meer bekend is over de duurzaamheid van de aandoening. De vraag is dan of deze mensen alsnog met terugwerkende kracht 75% van het dagloon ontvangen, hetgeen volgens de MHP logisch zou zijn.
De komende tijd zullen nog de nodige inspanningen moeten worden verricht om de mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, passende oplossingen te bieden. Dit geldt niet alleen binnen het bedrijfsleven, maar ook binnen de overheid. De overheid in zijn rol als werkgever zal met name meer aandacht moeten hebben voor beroepen met een hoger risico, zoals politiepersoneel en militairen die worden uitgezonden voor vredesmissies.

Herkeuringen arbeidsongeschiktheid
De MHP wenst nog eens uitdrukkelijk de ongewenste effecten van de herkeuringen aan te geven. Wat door sommigen wordt bejubeld als ‘het succes van de herkeuringen’, wordt vaak door de betrokkenen zelf ervaren als een ‘drama van de bureaucratie’. Ook worden voor deze mensen (achteraf) de polisvoorwaarden verslechterd, terwijl (het risico op) de arbeidsongeschiktheid al is ontstaan. Dit staat volgens de MHP haaks op het verzekeringsprincipe en ondermijnt de rechtszekerheid van betrokkenen. Formeel vallen degenen die al arbeidsongeschikt waren, op het moment dat de nieuwe wet zijn intrede deed, buiten het nieuwe stelsel. Materieel kan dit echter door de herkeuring anders uitpakken. Zij hebben in het algemeen een grotere afstand tot de arbeidsmarkt en in veel gevallen zullen reïntegratie-activiteiten voor deze mensen minder kans van slagen hebben. Daarom blijft de MHP moeite hebben met het nieuwe keuringsregime voor de oud WAO-gerechtigden die na 1 juli 1954 zijn geboren. De MHP doet daarom nogmaals een dringend beroep op iedereen die betrokken is bij de nadere besluitvorming naar aanleiding van de evaluatie, om niet alleen te kijken naar de koele cijfers, maar ook naar de individuele gevolgen van de huidige keuringspraktijk.

WW: sollicitatieplicht en IOAW
De MHP roept het kabinet op om ten aanzien van de sollicitatieplicht voor werklozen, het voorstel om het UWV de bevoegdheid tot individuele ontheffing te geven, eveneens 1 oktober a.s. in te voeren, tegelijkertijd met de nieuwe regels voor de WW. Nu staat deze maatregel nog gepland voor 1 januari 2007. De huidige sollicitatieplicht leidt – ondanks de aantrekkende economie – nog steeds tot veel frustraties, vooral bij oudere werklozen, en tot onnodige administratieve lastendruk bij het UWV.
Ook pleit de MHP ervoor om aan alle oudere werknemers, die na hun 60ste werkloos zijn geworden, en niet alleen voor hen die na 1 oktober a.s. werkloos worden, een IOW-uitkering te geven zonder partnerinkomenstoets. Dat wil zeggen dat ook de huidige werklozen met een IOAW-uitkering, die na hun 60ste werkloos zijn geworden, worden vrijgesteld van deze toets.

Nieuwe arbowet
Nog altijd vallen er in Nederland teveel mensen uit als gevolg van slechte arbeidsomstandigheden. Met ziekte, arbeidsongeschiktheid en zelfs de dood als gevolg. De regering heeft een wetsvoorstel tot herziening van de arbowet voorgelegd aan de Tweede Kamer. Opvallend in dit verband is dat niet de verbetering van de arbeidsomstandigheden, maar de beperking van administratieve lasten vooropstaat. Zo streeft het Ministerie van SZW naar een daling van slechts 0,2% van het verzuim ten gevolge van ongevallen tussen nu en 2011. En zo blijft het aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen in die periode gelijk; zeer opmerkelijk na alle ophef over bijvoorbeeld de vuurwerkramp in Enschede, die ook in de begroting wordt aangehaald. Wel zullen de kosten voor bedrijven met miljoenen euro’s dalen. De begroting wijst er verder op dat de inspectie een zeer effectief middel is om naleving van de regelgeving af te dwingen. Zo leeft bij eerste inspectie gemiddeld minder dan 50% van de bedrijven de wet na op de geïnspecteerde punten. Maar na vervolgcontrole is dat percentage gestegen tot ongeveer 95%. Toch streeft de regering geen uitbreiding van de inspectiecapaciteit na, maar zet ze in op consolidatie.
Naar het oordeel van de MHP zou de vernieuwde arbowet moeten leiden tot een verbetering van de arbeidsomstandigheden in Nederland. Door de nieuwe wet komt er meer ruimte voor maatwerk in arbeidsomstandigheden, gebaseerd op overleg tussen werkgevers en werknemers. Maatwerk moet en kan volgens de MHP bijdragen aan een verbetering van de arbeidsomstandigheden. De MHP maakt zich echter zorgen over het geringe ambitieniveau, dat uit de begroting van het Ministerie van SZW blijkt. De Stichting van de Arbeid heeft eerder aan de regering laten weten welke aanpassingen minimaal in het wetsvoorstel doorgevoerd moesten worden om tot een effectieve wet te kunnen komen. De regering heeft deze wensen op een zo minimaal mogelijke wijze gehonoreerd en in sommige gevallen afgewezen, zoals het MHP-voorstel om een bepaling in de wet op te nemen over werkdruk. Concreet worden er teveel onderdelen van de zogenaamde nationale kop geschrapt; het gaat dan om arboregelgeving die niet door Europa wordt voorgeschreven. En er worden te weinig onduidelijke of te gedetailleerde voorschriften uit de bestaande wet omgezet in heldere doelvoorschriften met bijbehorende grenswaarden. Aanpassingen van de nieuwe wet op deze onderdelen zorgen voor veiligere arbeidsomstandigheden in Nederland.

Leven lang leren
Terecht neemt leven lang leren een prominente plaats in in de beleidsagenda van het Ministerie van SZW. Het kabinet presenteert haar beleid op dit gebied echter als nieuw beleid, terwijl de basis ervan al is gelegd tijdens de Werktop die op 1 december vorig jaar is gehouden door kabinet en sociale partners. Enkele concrete maatregelen zijn bijna letterlijk overgenomen uit de Werktop en dat geldt al helemaal voor een deel van de intensiveringen: de € 35 miljoen voor stages in het MBO en de € 40 miljoen voor de fiscale stimulering van scholing van werknemers. Het kabinet presenteert deze intensiveringen ten onrechte als nieuw beleid en laadt daarmee de verdenking op zich veel te laat uitvoering te hebben gegeven aan de Werktopafspraken. Hoe dan ook dringt de MHP erop aan nu zeer voortvarend uitvoering te geven aan de gepresenteerde beleidsagenda. Het belang hiervan is onverminderd groot in het licht van het achterblijvende opleidingsniveau van de Nederlandse beroepsbevolking, de vergrijzing en de structuurveranderingen in de Nederlandse economie, die samen met de versoberende sociale zekerheid dwingen tot voortdurende (bij)scholing.
Bovendien pleit de MHP ervoor om de scholingsaftrek te verruimen. De beperking die in deze regeling is aangebracht bij de invoering van het nieuwe belastingstelsel, heeft bepaald niet bijgedragen aan de employability-agenda. Een herstel en uitbreiding van de scholingsaftrek zou een positieve stimulans voor (toekomstige) werknemers betekenen om te werken aan hun eigen leven lang leren.

Onderdeel van de Werktop vormde ook de participatie van allochtonen. Hoewel deze groep ten onrechte niet wordt genoemd in het kader van een leven lang leren, is de MHP wel verheugd dat de uitvoering van de Werktopafspraken inzake hoger opgeleide allochtonen ten minste als activiteit wordt gesignaleerd. Het RWI-onderzoek naar deze groep dat als vervolg op deze afspraken is verricht, is bijna afgerond. Zaak is dat aanbevelingen uit dat onderzoek worden omgezet in beleid. Van groot belang is ook dat het kabinet nu zeer snel werk maakt van de uitvoering van de andere Werktopafspraak met betrekking tot hoger opgeleide allochtonen, namelijk het in de praktijk monitoren van de toetreding tot de arbeidsmarkt van hoger opgeleide allochtonen. Volgens de MHP verdienen hoger opgeleide allochtonen niet alleen erkenning, maar hebben we deze mensen nu en in de toekomst ook hard nodig voor de dreigende tekorten op de arbeidsmarkt.

Onderwijs
Naast een leven lang leren is de beginkwalificatie van toetreders tot de arbeidsmarkt van goot belang. Niet alleen voor betrokkenen zelf, maar ook voor de Nederlandse samenleving. De voorspellingen, die aangeven dat er een steeds groter tekort aan hoger opgeleiden en vakdeskundigen komt, bevestigen dit. Met het oog op de vergrijzing en de opkomst van lage loonlanden, wordt een goed geschoolde beroepsbevolking van essentieel belang om bijvoorbeeld de sociale zekerheid in de toekomst te kunnen blijven financieren. Een gezamenlijke inzet om iedereen een naar vermogen maximale kwalificatie mee te geven, is daarom meer dan noodzakelijk. De MHP mist hier een lange termijn strategie van het kabinet en roept in ieder geval het volgende kabinet op om een meerjarenbeleid te formuleren om de investeringen in het onderwijs fors uit te breiden. Het gaat dan niet alleen om geldstromen aan de instellingen zelf, maar vooral ook in de arbeidsvoorwaarden van het onderwijzend personeel en in positieve financiële prikkels voor studenten en leerlingen. Nederland haalt internationaal gezien een onvoldoende als het gaat om de overheidsuitgaven per student. Deze uitgaven groeien bovendien niet mee met de groei van de economie, waardoor de kloof met het buitenland alleen maar groter wordt. Ook heeft Nederland internationaal gezien weinig HBO-studenten. Er is dus alle reden voor extra investeringen, niet in de laatste plaats om niet achterop te raken bij andere kennisintensieve landen. Daarnaast zal er ook aandacht moeten worden geschonken aan de bevordering van research en development door wetenschappelijke instituten, in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven.

Kinderopvang
De MHP ondersteunt het kabinetsvoorstel om de maximale inkomensgrens voor de tegemoetkoming voor kinderopvang te verhogen. Voor veel huishoudens, waarvan één van de partners een redelijk inkomen heeft, is uitbreiding van het aantal uren of het accepteren van een betaalde baan per saldo nauwelijks rendabel. Het besteedbaar huishoudinkomen neemt amper toe, omdat de ouders zelf voor het grootste deel van de kinderopvangkosten moeten opdraaien. Dit heeft vooral te maken met de (degressief) inkomensafhankelijke rijksbijdrage. Dit wordt nog verergerd, indien werkgevers niet over de brug komen met een werkgeversbijdrage. Het laatste effect wordt met de nieuwe wet met een verplichte werkgeversbijdrage weggenomen. De MHP beschouwt de verhoging van de inkomensgrens als een eerste stap, maar bepleit tevens de degressiviteit in de regeling af te bouwen, waardoor een redelijke vergoeding van rijkswege dichterbij komt voor de middengroepen. De MHP ziet dit als een logische positieve prikkel voor een hogere arbeidsparticipatie.

Grenzen open, maar niet zonder meer
De MHP heeft altijd gezegd dat wat haar betreft de beperkingen op het vrij verkeer van werknemers binnen Europa moeten vervallen, maar wel in combinatie met de invoering van bijbehorende maatregelen zoals de controle op de naleving van de kernarbeidsvoorwaarden van de betrokken sectoren voor alle werknemers, inclusief werknemers afkomstig uit de nieuwe lidstaten van de Europese Unie. In de toelichting op de begroting van SZW werkt de regering dit zogenaamde flankerend beleid te beperkt uit. Er wordt immers alleen gesproken over de aanpak van ontduiking van het wettelijk minimumloon. Die is ernstig genoeg en de MHP juicht deze aanpak toe, maar de meeste werknemers hebben gelukkig recht op méér dan het minimumloon. Er ontstaat alsnog concurrentie op arbeidskosten wanneer werknemers uit de nieuwe lidstaten het minimumloon betaald krijgen, terwijl hun Nederlandse collega’s wel volgens de CAO worden beloond. Hierdoor worden buitenlandse werknemers onderbetaald, wat overigens niet is toegestaan volgens de Nederlandse wetgeving die is gebaseerd op het Europees kader voor grensoverschrijdende arbeid.
Voor het naleven van de verplichting tot het hanteren van alle kernarbeidsvoorwaarden uit de betreffende sector is samenwerking tussen overheid (arbeidsinspectie) en sociale partners noodzakelijk. De MHP is dan ook van mening dat de tewerkstellingsvergunning pas afgeschaft kan worden nadat het flankerend beleid in z’n gehele omvang goed is geregeld én de regering en de Stichting van de Arbeid overeenstemming hebben bereikt over deze samenwerking.
De toelichting bij de begroting wijst erop dat het kabinet momenteel stapsgewijs de arbeidsmarkttoets in meerdere sectoren afschaft. Het gaat hier om een toets op de vraag of er arbeidsaanbod in Nederland is voor de betreffende vacature. De stapsgewijze afschaffing van deze toets gebeurt vooruitlopend op een eventuele afschaffing van de tewerkstellingsvergunning, waardoor ook in deze sectoren een werkvergunning van het CWI nog noodzakelijk blijft. De MHP dringt erop aan dat afschaffing van de arbeidsmarkttoets slechts gebeurt ná goed overleg met de sociale partners in de betrokken sectoren, en niet eenzijdig of na een te beperkt overleg. Het gaat daarbij immers om arbeidsmarktfactoren, zoals het werkloosheidspercentage en de invulling van vacatures, die voor de betreffende sector relevant zijn. De tewerkstellingsvergunning blijft in die gevallen, waarbij er voldoende arbeidsaanbod is, terecht nog van kracht.

Internationaal
Met genoegen stelt de MHP vast dat de regering het belang van de sociale dimensie van de globalisering met kracht uit wil dragen, zoals blijkt uit de Beleidsagenda 2007 van het Ministerie van SZW. Hiermee wordt in feite ook ten dele invulling gegeven aan een van de aanbevelingen van de Raad van State, dat de regering in haar beleid meer rekening zou moeten houden met de veranderingen in de wereld, waaronder de globalisering in al haar aspecten.

 

Laatste nieuws

Sociaal veilig samenwerken

11 oktober 2024

Veilig en prettig werken: omstanderstraining

Sturen op arbeidsmarkt, scholing en innovatie bij opgaven water, bodem en natuur

4 oktober 2024

Sturen op arbeidsmarkt, scholing en innovatie bij opgaven water, bodem en natuur

Oproep aan de politiek om te luisteren

2 oktober 2024

Oproep aan de politiek om te luisteren

Meer nieuws